De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Drie gedichten
| |
Ekbátana (1896)Jeg husker den vår, da mit hjerte i kim
undfangede drommen og søgte et rim,
hvis glans skulle synke, jeg ved ej hvorfra,
som når solen gik ned i Ekbátana.
En spotter gav mig med laerdom at ane,
at vaegten på ordet var Ekbatána.
Den traurige tosse, han ved ej da,
at hjertet det elsker Ekbátana.
Byen med tusind henslaegte terrasser,
løngange, svimlende mure - som passer
der bagest i Persien, hvor rosen er fra,
begravet i minder - Ekbátana!
Hin fjerne vår. da min sjael lå i kim
og drømte umulige roser og rim,
er svunden. skønt luften var lys også da,
som den sol. der forsvandt bag Ekbátana.
| |
[pagina 166]
| |
[Nederlands]Maar de droom herrees, het was lente in Parijs,
de wereld werd diep en assyrisch en wijs,
als bloedde de oudheid mateloos na...
Ik leefde één dag in Ekbátana.
Als een syrinx van tonen stroomde mijn ziel,
tot de parkbomen kleurden en de avond viel;
het hart in zijn majesteit mocht slapen gaan
als zonsondergang boven Ekbátana.
Maar wat nieuws, wat wonderlijks rest er van
de zeden van 't volk en de trotse daden? Waan
in spijkerschrift en de gruwel ervan
op uw vorstinnelichaam, Ekbátana.
Maar de dierbaarste droom onzer wereld, de roos,
alle lust van het leven, wat baat 't voortaan?
't Was enkel een wenk, een bloem als terloops
op een hoffeest gegeven in Ekbátana.
Een trots geduld nam bezit van mij: ik had
dieper geluk gedroomd dan ooit een mens bezat.
Al spoelt ook de zondvloed mij ver hiervandaan
- ik leefde één dag in Ekbátana.
| |
[Deens]Men drømmen har rejst sig en vår i Paris,
da verden blev dyb og assyrisk og viia,
som blødte den yppigste oldtid endda...
Jeg har levet en dag i Ekbátana.
Min sjael har flydt som en syrings af toner.
til solfaldet farvede parkernes kroner
og hjertet sov ind i sin højhed - som fra
en solnedgang over Ekbátana.
Men folkets saeder? den stolte bedrift?
hvad nyt og saelsomt skal levnes derfra?
En raedsel, et vanvid i kileskrift
på dit dronningelegem - Ekbátana.
Men rosen, det dyreste, verden har drømt,
al livets vellyst - hvad var den da?
Et tegn kun, en blomst. som blev givet på skrømt
ved en kongelig fest i Ekbátana.
Da blev jeg tålmodig og stolt. Jeg har drømt
en dybere lykke. end nogen har tømt.
Lad syndflodens vande mig baere herfra
- jeg har levet en dag i Ekbátana.
| |
[pagina 167]
| |
Het park en de stadDoor het park komen schaduwen kruipen
en over de kiezelige paden -
geen vogel die zingt - daar gaan de
onzichtbare poederpruiken.
De fonteinfiguren loeren
waterloos met hun vissekoppen,
en de zwaan verteert de brokken
die 't laatst zondagskind hem voerde.
Zijn verstorven de laatste voeten,
dan bruist kracht en begeerte lavend
door deze verlaten avond...
wat verdwenen is komt mij ontmoeten.
Beschut achter smeedijzeren hekken
is het park met schoonheid beladen,
als een Suzanna bij 't baden,
en de Ouderlingen maar kijken.
... Maar buiten in de straten
viel de schoonheid van haar troon, en
waar demonen de stad doorrazen,
blazen zomerse tyfonen.
Geen zonsondergang strooit zijn rozen
over blozende meerminboezem.
De antieke lust neemt dáár genoegen
met een paar stukkende kousen.
Daar zie je een hopen en beven.
Daar ijlen met rusteloze botten
de standbeelden die tevergeefs de
plek zoeken van hun sokkel.
| |
Parken og stadenNu fyldes Parken af Skygger,
og henad de grusede Stier
der vandrer, mens Fuglene tier,
usynlige Pudderparykker.
Fontaenefigurerne gaber
med vandlose Fiskemuler,
og Svanen fortaerer de Smuler,
de sidste Sondagsborn taber.
Naar alle Fodtrin er døde,
da bobler Begaeret og Kraften
sodt i den ensomme Aften...
det svundne gaar mig i Møde.
I Ly bag sit smedede Gitter
er Parken skonheds-ladet
som en Susanne i Badet,
og Raadsherrer gaar der og titter.
... Men udenfor i Gaden
er Skønheden styrtet fra Tronen.
Der raser Daemoner i Staden,
der blaeser Sommer-Tyfonen.
Der daler ej Solnedgangs-Roser
paa rødmende Havfruebryster.
Dér ta'er de antike Lyster
til Takke med hullede Hoser.
Derude der haabes og baeves.
Der iler med rastlose Knokler
de Statuer, som forgaeves
søger om deres Sokler.
| |
[pagina 168]
| |
De poëet en het buurmeisjeDe mannen en vrouwen in zekere zaken
met hun piekerhoofden en boekhoudboeken
en machtige buiken -
die weten precies wat zij zoeken
en wat het land kan gebruiken.
Aan hun lessenaar gezeten
(na het eten, als de buik vol is)
ergeren ze zich aan een broeder
die geestelijk hol is.
Toen ik nog jong was van jaren
(dat was gisteren niet),
liep daar een meisje met bijna zwarte haren
die het nest poesjes van de buurkat aaide
met gretige handen
terwijl haar tanden
- zoals geschreven staat -
(lees Salomons Hooglied)
wit als geschoren schapen waren
en als ze glimlachte tweelingen baarden.
Ze lachte om al wat diepe gronden had
en om alles zonder grond,
om de kleinste hond en kat,
en ze had de roodste mond.
| |
Poeten og naboerskenDe Maend og Koner i sikre Boder
med Regnskabsbøger og grublende Ho'eder
og maegtige Buge -
de kender praecis deres egen Nødtørft
og ved, hvad Landet skal bruge.
Derinde ved Pulten
(naar Maven er maet)
forarges de over en Broder,
fordi han er aandelig sulten.
Den Gang jeg var ung
(det var ikke i Gaar)
da gik der en Pige med sortladent Haar
og klapped vor Nabokats Killinger
med ivrige Haender,
imens hendes Taender
- som skrevet staar -
(laes Salomons Højsang)
var hvide som klippede Faar,
og naar hun smilte, da fødte de Tvillinger.
Hun lo af de tusinde Grunde
og alt, som ikke har Grund,
af de mindste smaa Katte og Hunde,
og havde den rødeste Mund.
| |
[pagina 169]
| |
[Nederlands]Toen ik jong was van jaren
(met vrije toegang
tot heel de carrièreladder)
sprong ik over een schutting,
zodat ik bij een meisje kwam
dat het zo nauw niet nam.
Dat idee had ik allang
- in de grond van m'n hart -
ze was een meisje dat spaarde,
dat een schat in haar kousebeen bewaarde
en kopergeld in de kist!
Maar ik was jong en vol ambities
op weg naar de hoogste posities...
De mooie bediende in het nabuurhuis
bedroog ze, voor de waakhond ervan wist.
Ze gaf mij een kus op mijn mond
waar ik niets van een kopersmaak aan vond.
Ze gaf me iets geborgens en geleende poëzie.
Het was echt jeugdige Schwärmerei.
Maar hongerig naar werkelijkheid
zocht zij een breder spoor,
want tot haar schande kreeg ze door
hoe weinig je dichters vertrouwen kan.
Een zwartharig meisje met witte tanden
is, waar ze ook gaat, nooit ten einde raad.
Als hulp in de zuivelhandel annex slagerij
zag je haar, het nut en de nering ter ere
de boterton en de kwartponden keren.
| |
[Deens]Den Gang jeg var ung
(med Adgangen fri
til alt paa Forfremmelsens Stige),
da sprang jeg over et Plankevaerk,
bag hvilker en sorthaaret Pige
lod syv og ni vaere lige.
En Tanke, jeg altid har haft
- i Grunden -
hun var en sparsommelig Pige,
der gemte en Skat i sit Strømpeskaft,
lidt Kobber paa Kistebunden!
Men jeg var ung og ved Kraft,
paa Vej til de højeste Stillinger...
Før Gaardhunden sov, blev hun utro imod
den smukke Kommis i den naermeste Bod.
Og hun gav mig Kys paa Munden,
som ikke var Enesteskillinger.
Hun borged mig Ly og lidt laant Poesi.
Ja det var Ungdoms Svaermeri.
Men grisk efter Realiteterne
hun søgte et bredere Spor,
saa snart hun af Skade erfor,
hvor lidt man skal tro paa Poeterne.
En sorthaaret Pige med hvide Taender
er aldrig raadvild, ihvor hun sig vender.
Som Smørfjerding-Høkerens Diskejomfru
til AEre for Nytten og Naeringen
vendte hun Bøtten og Fjerdingen.
| |
[pagina 170]
| |
[Nederlands]Daar zag ik haar weer, met verwarde haren,
donkerder, zwaarder met de jaren,
als winkeljuffrouw - opgelucht en tevreden
als ze haar dagelijks kwantum haalde,
als de debetzijde was afgerekend.
Tussen hammen en schenkels van IJslands lam
puilde ze uit en werd slagersmadam
en zat daar met heidens misprijzende blik
in des spekslagers Reykjavik.
Toen ik jong was van jaren
(dat was gisteren niet),
wát een vrienden we waren - -
Wat baten kussen en witte tanden,
en een glimlach die tweelingen baarde
als er uit het kousebeen geen zilvergeld kwam?
Zij kwam tot besef van de werkelijkheid
dat het haar ontbrak aan een goede partij
... mij ontbraken de hoogste posities...
Zij vormde tegen de poëzij
met alle vijanden die je nooit ziet
een onoverwinlijke meerderheid.
Zij lachte en bedroog haar bediende.
Nu keert ze me de rug toe en als ik die zie
Is het een rug van wilde poëzie.
| |
[Deens]Der saa' jeg, hun stod med purret Haar,
mørkere, svaerere Aar for Aar,
som Diskejomfru - tilfreds og lettet,
naar hun har solgt sit daglige Kvantum
og faaet Debet kvitteret og slettet.
Blandt Skinker og Skanker af islandske Lam,
der bugned hun ud og blev Mandens Madam
og sad med et hedensk og haanende Blik
i Høkerbutikens Reykjavik.
Den Gang jeg var ung
(det var ikke i Gaar)
ja da var vi Venner - -
Hvad nytter de Kys og de hvide Taender,
hvis Smil fødte Tvillinger -
naar Strømpeskaftet ej ynglede Skillinger?
Saa kom hun fornuftig til Indsigt i,
at hun havde fejlet et godt Parti
... jeg fejled de højeste Stillinger...
Hun danned imod Poesien
med alle de Fjender, man aldrig har set,
en uovervindelig Majoritet.
Hun lo og bedrog sin Kommis.
Nu vender hun Ryggen, hvis jeg gaar forbi...
Men Ryggen er vild Poesi.
|
|