De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Het scheermesGa naar voetnoot*
| |
[pagina 118]
| |
de Russische kappers, die, zoals men weet, een hele tijd met de schaar in de lucht staan te knippen, dan richten, er een pluk afhalen en nog een, om dan weer, gauw, gauw, als het ware free-wheelend, een tijdje in het niets te gaan staan knippen. Zijn collega's bewonderden hem vooral om dat elegante geluid. Schaar en scheermes zijn ongetwijfeld blanke wapens, en het voortdurende metalen vibreren deed Ivanovs krijgsmanshart om de een of andere reden goed. Hij was haatdragend en niet dom. Zijn grote, nobele, prachtige vaderland was door de een of andere vervelende grappenmaker voor de aardigheid te gronde gericht, en dat kon hij niet vergeven. In zijn ziel lag de wraak, opgerold als een gespannen veer, te wachten tot de tijd daar zou zijn. Op een heel warme, duifgrijze zomerochtend vroegen de beide collega's van Ivanov, gebruik makend van het feit dat er om die tijd haast nooit iemand kwam, een uurtje vrijaf; en de baas zelf, die het bestierf van de hitte en een al lang rijpend verlangen, voerde de bleke, met alles instemmende manicure zwijgend mee naar de achterkamer. Ivanov, die alleen in de lichte kapperszaak achterbleef, keek de krant door en ging toen, na een sigaret te hebben opgestoken, van top tot teen in het wit, naar buiten en bleef op de drempel naar de voorbijgangers staan kijken. De mensen schoten voorbij, vergezeld van hun grijze schaduwen, die stukbraken op de rand van het trottoir en zonder angst onder de glimmende wielen gleden van de auto's, die op het hete asfalt lintvormige afdrukken in een soort slangetjespatroon achterlieten. En plotseling kwam van het trottoir een kleine, gedrongen heer in een zwart kostuum, met een bolhoed op en een zwarte aktentas onder de arm, recht op de witte Ivanov afgestevend... Knipperend tegen de zon deed Ivanov een stap opzij om hem de kapperszaak binnen te laten. De binnengekomene werd onmiddellijk in alle spiegels weerkaatst, eerst en profile, dan half van opzij, en vervolgens, toen de zwarte bolhoed de lucht in ging om aan de haak te worden opgehangen, de wasbleke kale kop. En toen de heer zich met het gezicht naar de spiegels wendde, die blonken boven de marmeren onderstellen waarin de flacons een goudgroene weerschijn hadden, herkende Ivanov onmiddellijk dat beweeglijke pafferige gezicht met de doordringende oogjes en de dikke pukkel naast de rechterneusvleugel. De heer ging zwijgend voor de spiegel zitten, mompelde iets en | |
[pagina 119]
| |
tikte met een stompe vinger tegen zijn onverzorgde wang, wat zeggen wilde: scheren. In een nevel van verbazing deed Ivanov hem het laken om, klopte het lauwige schuim in het porseleinen kommetje op en begon de wangen van de man, zijn ronde kin en de plek boven zijn mond met de kwast in te zepen, ging voorzichtig om de pukkel heen en wreef het schuim met zijn wijsvinger uit; hij deed dit alles machinaal, zozeer was hij geschokt door de nieuwe ontmoeting met deze man. Nu zat het gezicht van de man tot aan zijn ogen onder het witte, klodderige schuimmasker, en hij had kleine oogjes die schitterden als de blinkende radertjes van een uurwerk. Ivanov klapte het scheermes open, en toen hij het aan de scheerriem aanzette, was hij ineens over zijn verbazing heen en voelde hij dat hij deze man in zijn macht had. En toen hij over de wasbleke kale kop gebogen stond, bracht hij het blauwe scheermes naar het ingezeepte masker en zei zachtjes: ‘Mijn complimenten, kameraad. Hebt u onze bodem al lang verlaten? Nee, verroert u zich alstublieft niet, anders kon ik u wel eens nu al de keel afsnijden.’ De blinkende radertjes begonnen sneller heen en weer te gaan, keken naar het scherpe profiel van Ivanov, hielden stil. Ivanov haalde met de botte kant van het mes de overtollige schuimvlokken weg en ging verder: ‘Ik herinner me u heel goed, kameraad... Neemt u me niet kwalijk, maar ik vind het niet prettig uw achternaam uit te spreken. Ik herinner me hoe u mij ondervraagd hebt, in Charkov, een jaar of zes geleden... Ik herinner me uw handtekening, mijn beste... Maar, zoals u ziet: ik leef nog.’ En toen gebeurde het volgende: de oogjes schoten heen en weer en gingen plotseling stevig dicht. De man kneep zijn ogen dicht, zoals de wilde, die dacht dat hij niet gezien werd als hij zijn ogen maar dicht hield. Ivanov liet het mes licht over de schurende, koude wang glijden. ‘We zijn helemaal alleen, kameraad. Begrijpt u wel? Kijk, het mes schiet even uit en er vloeit direct een heleboel bloed. Kijk, hier zit de halsslagader. Veel bloed, heel veel zelfs. Maar ik wil dat uw gezicht eerst netjes geschoren is, en bovendien wil ik u iets vertellen.’ Ivanov duwde met twee vingers voorzichtig het vlezige uiteinde van de neus omhoog en begon even licht het stuk boven de lip te | |
[pagina 120]
| |
scheren. ‘Het zit zo, kameraad: ik herinner me alles, ik herinner het me nog heel goed, en ik wil dat u het zich ook weer herinnert...’ En met gedempte stem begon Ivanov te vertellen, terwijl hij rustig het onbeweeglijke, naar achteren leunende gezicht schoor. En het verhaal moest wel heel vreselijk zijn, want nu en dan stokte zijn hand even en boog hij zich heel dicht over naar de man, die daar in de witte lijkwade zat als een dode, de bolle ogen gesloten. ‘Dat was het,’ zuchtte Ivanov. ‘Dat was het hele verhaal. Wat denkt u, hoe zou u voor dit alles kunnen boeten? Waarmee valt een scherpe sabel te vergelijken? En u moet ook nog bedenken: we zijn alleen, helemaal alleen.’ ‘Doden worden altijd geschoren,’ ging Ivanov verder, terwijl hij het mes van beneden naar boven over de gespannen hals liet glijden. ‘Ook ter dood veroordeelden worden geschoren. En nu scheer ik u. Begrijpt u wel wat er nu gaat gebeuren?’ De man bleef roerloos zitten, zonder zijn ogen open te doen. Het masker van zeep was nu van zijn gezicht verdwenen, alleen op zijn jukbeenderen en rond zijn oren zaten nog resten van het schuim. Dat gespannen, dikke gezicht zonder ogen was zo bleek, dat Ivanov al bijna dacht dat hij een hartverlamming had gehad, maar toen hij het mes plat op zijn hals zette, sidderde de man over zijn hele lichaam. Zijn ogen deed hij overigens niet open. Ivanov veegde zijn gezicht haastig af en sproeide er uit een spuitflacon poeder over. ‘Zo ben ik wel klaar met u,’ zei hij kalm. ‘Ik ben tevreden, u kunt gaan.’ Met een haastig gebaar vol afschuw trok hij de man de scheerdoek van de schouder. De man bleef zitten. ‘Sta op, stommeling!’ riep Ivanov uit en hij trok hem bij zijn arm omhoog. De ander bleef, midden in het zaaltje, met stijf gesloten ogen onbeweeglijk staan. Ivanov drukte hem zijn bolhoed op het hoofd, stopte hem zijn aktentas onder de arm en draaide hem in de richting van de deur. Toen pas begon de man te bewegen, en even was zijn gezicht met de gesloten ogen in alle spiegels te zien, en als een automaat stapte hij over de drempel van de deur, die Ivanov openhield; en nog steeds met diezelfde mechanische gang, de aktentas met een houterig uitgestoken arm tegen zich aangedrukt en zijn ogen als die van een Grieks standbeeld starend in het zonnige waas van de straat, liep hij weg. |
|