langzaam naar beneden gaat als hij aan de andere kant van de VI weer langs de wijzerplaat omhoogklimt?) Hij kan nu elk moment binnenkomen, een kwartier te laat is nog niets bijzonders; twintig minuten, dat wordt al héél wat anders. De kans op een helemaal leeg en vrij uur wordt groter. Het is een overtocht van een uur, net als in de vakantie in Bretagne de overtocht van Pornic naar Noirmoutier: vijf uur is de oever die al uit het gezicht verdwenen is, half zes is op volle zee - waar het witte zonlicht uiteenspat op de vloer van zwart glas die opbolt en weer inzakt, terwijl je in gedachten het moment probeert te vinden dat je precies halverwege de reis bent. Een uur vrij, misschien - maar leeg, geen spelletjes... Vooral niet bewegen, want de minste beweging kan op de oceaan van de tijd het bootje doen omslaan waarin een jongetje uit alle macht roeit van vijf uur naar zes.
Tegen de verveling is er gelukkig altijd het Gezicht. Het is gemakkelijk genoeg te vinden, als je het weet. Maar het jongetje is de enige die het weet. Alleen hij heeft het Gezicht gezien in de aders van het marmer van de schoorsteenmantel: een lang Gezicht, ernstig, jong, gladgeschoren, met diepliggende ogen en een smal voorhoofd dat gedeeltelijk onder een kroon van bladeren schuilgaat. De kleine donkere mond een beetje open. Wijder dan bij het vorige bezoek, lijkt het wel. Alsof het Gezicht iets zeggen wil. Met zo'n onvoorstelbaar zachte stem, een ‘marmeren stem’ denkelijk. Nee, het zwijgt... Gezicht, wij begrijpen elkaar ook zonder woorden. Ik heb je geheim goed bewaard, betoverde prins, ik heb tegen niemand gezegd dat er een Gezicht in het marmer van de schoorsteenmantel zit; ik heb ook gezorgd dat de mensen niet jouw kant uit zouden kijken. (Maar grote mensen zien nooit iets, gelukkig maar.)
Edel Gezicht, wanneer zal je betovering verbroken worden, morgen misschien, of over een maand, over een jaar? Het gebeurt vast en zeker 's nachts. Dan is je tijd om en verlaat je de schoorsteenmantel; de volgende morgen is er dan op de plaats van het Gezicht niets anders dan het donkergroene marmer met de gouden aders, dat schrift dat de mensen nog niet hebben leren lezen.
Maar kom intussen maar bij me zitten, Gezicht, in mijn bootje... Er is gebeld! Direct gaat de deur open en komen meneer Marcatte en de muziekles binnen, met hun oude handen en hun dikke, kromme nagels, bruin van de sigaretten. Alle kleine ge-