De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Grijpen
| |
1Onder die nooit gepubliceerde vertaling staan een plaatsnaam en een datum: ‘Cherson, 18 mei 1936’. In die jaren (1934-1936) woonde ik in de kleine havenstad Cherson in Rusland, daar waar de Dnepr in de Zwarte Zee uitmondt. De havenplaats, waarover Viktor Sjklovski schreef: ‘...een stad met stille en brede straten. Breed omdat zij zo zijn aangelegd en groen omdat zij met bomen zijn omzoomd. En stil omdat de haven stil ligt.’Ga naar eind2. Dat was in 1920. Maar ook in 1934-36 was het niet veel anders. Voor de grote graansilo's lagen af en toe oceaanschepen. Er was toen nog graanexport uit Rusland. Overdag waren de arbeiders bezig die boten met graan vol te gieten en 's avonds stonden zij uren in de rij voor een kilo zwart brood. En op hun vrije dagen belegden diezelfde arbeiders (onder competente ‘leiding’ uiteraard!) vergaderingen om zich te beramen over hoe zij met nog minder brood konden uitkomen en nog meer graan konden uitvoeren. In die slaperige stad, in een landstreek van zon en abrikozen, in het bedwelmende mengsel van Grieks querellantendom en Sovjet- | |
[pagina 45]
| |
russische klerikale onderworpenheid, had ik bij een oude joodse vrouw een kamer gehuurd, een landoppervlak van zeven bij tien meter aan persoonlijke afzondering in de stamppot van de collectieve existentie. Een superzaal met balkon voor drie valuta-roebels (d.i. f 3,90) in de maand aan kale huur. In mijn dagboekaantekeningen uit die jaren heb ik twee beschrijvingen van die kamer teruggevonden, waarin ik in het voorjaar van 1936 (het jaar van de beruchte politieke processen tegen Kamenjev-Zinovjev e.a., later in die zomer) - Jules Supervielle en Charles Baudelaire zat te vertalen. Op 5 juli 1934 had ik mijn wereldje als volgt beschreven: ‘Geen kamer maar een zaal met witgepleisterde grenzen en een morsige plankenvloer... Het ijzeren ledikant bij het raam is het trefpunt van alle bedwantsen uit de stad Cherson en dus een pijnbank voor de nacht... Er staat verder nog een grote divan langs de muur tegenover het balkon. Nee, geen divan, maar een rustbank, een praalbed, een troon voor tien keizers, een monumentaal bouwwerk, een bank met groen trijp bekleed - dat aan alle kanten is losgescheurd alsof generaties van rovers er naar verborgen schatten hebben gezocht - een bank, zeg ik, met een hoge, eveneens met groen trijp beklede rug, waarboven zich weer kastjes verheffen, torentjes, planken waarop halfvergane boeken staan tussen portretten en papieren bloemen en heel hoog boven dit alles prijkt en pronkt dan nog een spiegel, waarin een wit gipsen beeld van Lenin zich van achteren bekijkt...’ En op 9 december 1934 nog een aanvullende notitie in dit Russische dagboek: ‘...en voor mij hangt een meer dan levensgroot portret van Lenin, achter me hangt een tot op heden bij gewerkt conterfeitsel van Stalin in vetlaarzen, op een étagèretje troont een witte kop van Lenin en links van mij blinkt de treiterend hoge spiegel waarin ik mijn beeltenis zie omringd door Lenins en Stalins als een bidprentje van de heilige Jezus in een krans van witte engelen... Op een marmeren blad, op vernuftige wijze aan de spiegel vastgemaakt, staan drie gebroken vazen met verstofte, kleurloze papieren bloemen, bespikkeld met vliegendrek. Over de ontstemde piano die als een slecht geweten in de hoek van de zaal staat, marcheert een leger van kapotte snuisterijen, een groezelige witte beer van klei, een hond met een gebarsten staart, een kalkoen van steen (het kan ook een duif zijn), nog twee vogels van brons, een | |
[pagina 46]
| |
stenen klok zonder uurwerk; op de klok staat een kind met een grote hoed op, het draagt een mand met papieren bloemen; en dan, op een rijtje, een aantal portretten van Gogoliaanse typen... En ten slotte nog een voorwerp zonder naam, zonder zin, een stokje met een balletje en een touwtje...’
Saisir, saisir le soir, la pomme et la statue,
saisir l'ombre et le mur et le bout de la rue...
| |
2In de zomer van het genoemde jaar 1936 zat op een ‘chateau’ in de Haute Savoie de Russische dichteres Marina Tsvetajeva een brief te schrijven aan een Russische dichter van Zwitserse afkomst, Anatoli Steiger in Bern. Het was in het leven van Marina Tsvetajeva een vierde poging van de onstuimige dichteres om ‘naar een dichter’ te grijpen, dat wil zeggen om zo overrompelend op hem verliefd te worden dat zij hem volledig ‘in haar greep’ kreeg. De eerste dichter die dit was overkomen was Osip Mandelsjtam in de zomer van 1916 in Alexandrov.Ga naar eind3. Maar die had bijtijds de vlucht weten te nemen. De tweede was Boris Pasternak geweest die zij in 1922 kort na haar definitieve vertrek uit Sovjetrusland had ontdekt; de derde die zij in een kortstondige liefdesroes aan zich had willen onderwerpen was Rainer Maria Rilke, in 1926. En nu, in 1936, was het de bijna tien jaar jongere Russisch-Zwitserse dichter Anatoli Steiger. Maar bij alle vier had Marina Tsvetajeva in haar haast om een dichter te bezitten - niet seksueel, maar om er haar extase mee te delen en aan mee te delen - iets over het hoofd gezien: bij Mandelsjtam dat die een karakter had dat zelf wilde domineren, bij Pasternak dat deze in Moskou woonde en zij in de emigratie, een verschil bijna net zo groot als tussen leven en dood; bij Rilke dat die in 1926 op zijn sterfbed lagGa naar eind4. en bij Anatoli Steiger dat deze een zware tbc-patiënt was en bovendien homofiel. Marina Tsvetajeva's brief aan Anatoli Steiger van 9 augustus 1936 gaat over de liefde; alleen, dit gebeurt op de haar eigen versluierde manier van in taal geboetseerde beelden, als van in zomerhoezen gestoken meubels, en wel door gebruik te maken van een taalprobleempje bij Rilke. De briefGa naar eind5. luidt: | |
[pagina 47]
| |
Château Arcine près de St. Pierre-de-Rumilly, 9 augustus 1936
‘...tot dat uw brief mij bereikte heb ik aldoor Poesjkin zitten te vertalen - bij stromen tegelijk - zijn beste gedichten (ik stuur ze u wel eens of kom ze zelf voorlezen) - daarna geen regel meer. Nu denk ik aan u, ik denk u. Een heel ernstige bezigheid. (Arme Rilke!) Een aardige, mij sympathieke Franse dame vertelde mij: “Hij [Rilke] las ons altijd zijn Franse teksten voor en dan vroeg hij aan mijn man en mij, of het allemaal wel duidelijk genoeg was. Op een keer las hij ons voor: “Cette femme a les mains sur les genoux. Elle ne bouge pas. Elle pense un enfant.” - “A un enfant?” - “Non, non, elle pense un enfant. C'était lui qu'elle pensait et non pas à lui.” - “Mais c'est absolument impossible en français, cher Rilke, personne ne comprendrait, on prendrait ça pour une erreur d'impression. On peut probablement dire ça en allemand, mais en français...”” - Hier onderbreek ik haar even: wanneer je het in het Duits kunt zeggen, betekent dit dat je het in het Duits kunt aanvoelen, want “sie denkt ein Kind” is in het Duits al even ongewoon als in het Frans. Het hele verschil is dat de Duitse lezer de dichter op zijn woord gelooft, hem respecteert en hem in al zijn bijzonderheden volgt, terwijl de Franse lezer hem - beoordeelt. - “Toen vroeg Rilke bedroefd: “Alors, vous dites, - c'est absolument impossible? Incompréhensible?” - “Absolument.” - Daarop voegde hij aan zijn tekst het woordje à toe.” Maar ik voeg niets toe. Je vous pense. En op een dag zullen wij hierop terugkomen...’
Saisir le pied, le cou de la femme couchée
et puis ouvrir les mains. Combien d'oiseaux lâchés...
| |
3Zoals bekend stierf Rilke eind 1926. Ruim een week voor zijn dood schreef hij nog een korte brief - het laatste epistel dat van hem bekend is geworden - een op schrift vereeuwigde wanhoopskreet van een mens die tot in zijn laatste ogenblikken een dichter bleef. Deze brief was gericht aan - de Franse dichter van ‘Saisir’, Jules Supervielle.Ga naar eind6. Hij luidt: | |
[pagina 48]
| |
Clinique de Valmont-sur-Territer par Glion (Vaud), ce 21 décembre 1926.
‘Mon cher Supervielle, gravement malade, douloureusement, misérablement, humblement malade, je me retrouve un instant dans la douce conscience d'avoir pu être rejoint, même là, sur ce plan insituable et si peu humain, par votre envoi et par toutes les influences qu'il m'apporte. Je pense à vous, poète ami, et faisant cela je pense encore le monde, pauvre débris d'un vase qui se souvient d'être de la terre. (Mais cet abus de mes sens et de leur “dictionnaire” par la douleur qui les feuillette!) R.’
Combien d'oiseaux perdus qui deviennent la rue...
| |
4Marina Tsvetajeva zal deze laatste brief van Rilke nooit onder ogen hebben gehad. Was dit wel gebeurd, dan zou zij er ongetwijfeld een ogenblik van vreugdevolle herkenning bij hebben ondergaan: dat Rainer Maria Rilke tot aan zijn laatste ademtocht dát is blijven doen wat een dichter doet, maar wat volgens een sympathieke Franse dame in het Frans ‘absolument impossible’ was; Rilke schreef in zijn laatste brief: ‘Je pense encore le monde...’, zoals hij in zijn Franse tekst de vrouw had laten zeggen: ‘Je pense un enfant’ en zoals Marina Tsvetajeva schreef: ‘Je vous pense.’ Zij hadden het begrepen: in het weglaten van het voorzetsel à bereikten beide dichters dat wat bij de filosoof Karl Jaspers in zijn denken over de wereld het ‘Umgreifende’ heet, een zijnsvorm die de ‘Subjekt-Objekt-Spaltung’ in één greep omvat.Ga naar eind7. De kern, de kwintessens van leven is het ‘saisir’ van Jules Supervielle. Ook ik had dit aangevoeld toen ik, jong en vermetel, in 1936 mijn keus op dit gedicht had laten vallen om te vertalen, dat is - ‘van mij te maken, te grijpen’. Rainer Maria Rilke en Marina Tsvetajeva zijn inmiddels een fase verder gekomen: zij hebben die van het ‘ouvrir les mains’ bereikt, het loslaten, waarmee alles is volbracht en uit het leven alleen het gedicht en het beeld van de dichter, zijn gelaat en zijn | |
[pagina 49]
| |
werken, zijn overgebleven...
L'ombre, le mur, le soir, la pomme et la statue.
|
|