De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Overspel op de Olympos
| |
[Grieks]ΑὐτὰρGa naar voetnoot1 ὁ ϕορμίζων ἀνϵβάλλϵτο καλὸν ἀϵίδϵιν
ἀμϕ᾽ Ἄρϵος ϕιλότητος ϵὐστϵϕάνου τ᾽ Ἀϕροδίτης,
ὡς τὰ πρω̑τα μίγησαν ϵ᾽ν Ἡϕαίστοιο δόμοισι
λάθρῃ, πολλὰ δ᾽ ϵ῎δωκϵ, λϵ´χος δ᾽ ᾔσχυνϵ καὶ ϵὐνὴν
270[regelnummer]
Ἡϕαίστοιο ἄνακτος, ἄϕαρ δϵ´ οἱ ἄγγϵλος ἠλθϵν
Ἥλιος, ὅ σϕ᾽ ϵ᾽νόησϵ μιγαζομϵ́νους ϕιλότητι.
Ἥϕαιστος δ᾽ ὡς οὐν θυμαλγϵ´α μυ̑θον ἄκουσϵ,
βη̑ ῥ᾽ ἴμϵν ϵ̓ς χαλκϵω̑να κακὰ ϕρϵσὶ βυσσοδομϵύων,
ϵ᾽ν δ᾽ ϵ῎θϵτ᾽ ἀκμοθϵ´τῳ μϵ´γαν ἄκμονα, κὀπτϵ δϵ` δϵσμοὺς
275[regelnummer]
ἀρρήκτους ἀλύτους, ὄϕρ᾽ ϵ῎μπϵδον αὐθι μϵ´νοιϵν,
αὐτὰρ ϵ᾽πϵὶ δὴ τϵυ̑ξϵ δόλον κϵχολωμϵ´νος Ἄρϵι,
βη̑ ῥ᾽ ἴμϵν ϵ᾽ς θάλαμον, ὅθι οἱ ϕίλα δϵ´μνι᾽ ϵ῎κϵιτο,
ἀμϕὶ δ᾽ ἄρ᾽ ϵ῾ρμι̂σιν χϵ᾽ϵ δϵ᾽σματα κύκλῳ ἁπάντῃ·
πολλὰ δϵ` καὶ καθύπϵρθϵ μϵλαθρόϕιν ϵ᾽ξϵκϵ´χυντο,
280[regelnummer]
ἠύτ᾽ ἀράχνια λϵπτά, τά γ᾽ οὔ κϵ´ τις οὐδϵ` ἴδοιτο,
οὐδϵ` θϵω̑ν μακάρων· πϵ´ρι γὰρ δολόϵντα τϵ´τνκτο.
αὐτὰρ ϵ᾽πϵὶ δὴ πάντα δόλον πϵρὶ δϵ´μνια χϵυ̑εν,
ϵἴσατ᾽ ἴμϵν ϵ᾽ς Λη̑μνον, ϵ᾽νκτίμϵνον πτολίϵθρον,
ἥ οἱ γαιάων πολὺ ϕιλτάτη ϵ᾽στὶν ἁπασϵ´ων.
285[regelnummer]
οὐδ᾽ ἀλαοσκοπιὴν ϵἰχϵ χρυσήνιος Ἄρης,
ὡς ἴδϵν Ἥϕαιστον κλυτοτϵ´χνην νόσϕι κιόντα·
βη̑ δ᾽ ἰϵ´ναι πρὸς δω̑μα πϵρικλυτου̑ Ἡϕαίστοιο
ἰσχανόων ϕιλότητος ϵ᾽νστϵϕάνου Κυθϵρϵίης.
| |
[pagina 158]
| |
[Nederlands]Deze, zojuist van bezoek aan haar vader, de sterke Kronide,
weergekeerd, zat nog maar net in haar woning, of Ares kwam binnen,
nam de godin bij de hand en sprak haar toe met de woorden:
‘Kom, lief, laat ons in bed van de liefde genieten. Want nergens
is hier Hefaistos te zien; die is, neem ik aan, naar het eiland
Lemnos gegaan, naar de Sintiërs met hun raar klinkende tongval.’
Zo sprak Ares, en zij, van de liefde geenszins afkerig,
liep met hem mee; ze vlijden zich neer op het bed. Maar de ketens,
door de in listen doorknede Hefaistos zo kunstig vervaardigd,
vielen omlaag. Ze konden geen lid meer heffen of roeren;
toen ze het merkten, was het te laat om te kunnen ontsnappen.
En reeds was hij nabij, de roemvolle god met de klompvoet,
die rechtsomkeert had gemaakt, nog voor hij Lemnos bereikt had,
want de zonnegod had hen bespied en alles verraden.
Hij nu, de kreupele god, kwam diep verbitterd naar huis en
ging daar, terwijl hij in razende woede ontstak, in de deur staan,
waar hij een schreeuw gaf zo luid, dat alle goden het hoorden:
‘Vader Zeus, en ook jullie, de andere, eeuwige goden,
komt hier iets zien, dat al net zo belachelijk is als schandalig:
hoe om mijn mankheid, de dochter van Zeus, Afrodite, mij telkens
weer aan vernedering blootstelt en houdt van die hellehond Ares,
mooi als hij is en in het bezit van twee stevige benen;
ik daarentegen ben kreupel geboren, de schuld van wie anders
dan van mijn ouders - ach, hadden ze nooit mij geboren doen worden!
Maar komt zien, hoe die twee daar in bed, míj́n bed nota bene,
't spel van de liefde bedrijven - mijn hart krimpt ineen bij de aanblik.
Maar ik geloof dat zij zelf, hoe hevig verliefd ze ook zijn, niet
lang er zo bij willen liggen en dat ze, zo snel als ze kunnen,
't bed zouden willen verlaten.
| |
[Grieks]
ἡ δϵ` νϵ´ον παρὰ πατρὸς ϵ᾽ρισθϵνϵ´ος Κρονίωνσς
290[regelnummer]
ϵ᾽ρχομϵ´νη κατ᾽ ἄρ᾽ ϵ῞ζϵθ᾽· ὁ δ᾽ ϵἴσω δώματος ᾔϵι,
ϵ῎ν τ᾽ ἄρα οἱ ϕυ̑ χϵιρί, ϵ῎πος τ᾽ ϵ῎ϕατ᾽ ϵ῎κ τ᾽ ὀνόμαζϵ·
‘Δϵυ̑ρο, ϕίλη, λϵ´κτρονδϵ τραπϵίομϵν ϵὐνηθϵ´ντϵς·
οὐ γὰρ ϵ῎θ᾽ Ἥϕαιστος μϵταδήμιος, ἀλλά πον ἤδη
οἴχϵται ϵ᾽ς Λη̑μνον μϵτὰ Σίντιας ἀγριοϕώνους.’
295[regelnummer]
Ὣς ϕάτο, τῃ̑ δ᾽ ἀσπαστὸν ϵ᾽ϵίσατο κοιμηθη̑ναι.
τὼ δ᾽ ϵ᾽ς δϵ´μνια βάντϵ κατϵ´δραθον· ἀμϕὶ δϵ` δϵσμοὶ
τϵχνήϵντϵς ϵ῎χυντο πολύϕρονος Ἡϕαίστοιο,
οὐδϵ´ τι κινη̑σαι μϵλϵ´ων ἠν οὐδ᾽ ἀναϵι̑ραι.
καὶ τότϵ δὴ γίγνωσκον, ὅ τ᾽ οὐκϵ´τι ϕυκτὰ πϵ´λοντο.
300[regelnummer]
ἀγχίμολον δϵ´ σϕ᾽ ἠλθϵ πϵρικλυτὸς ἀμϕιγυήϵις,
αὐτις ὑποστρϵ´ψας πρὶν Λήμνου γαι̑αν ἱκϵ´σθαι·
Ἠϵ´λιος γάρ οἱ σκοπιὴν ϵ῎χϵν ϵἰπϵ´ τϵ μυ̑θον.
βη̑ δ᾽ ἴμϵναι πρὸς δω̑μα ϕίλον τϵτιημϵ´νος ἠ̑τορ·Ga naar voetnoot1
ϵ῎στη δ᾽ ϵ᾽ν προθύροισι, χόλος δϵ´ μιν ἄγριος ᾕρϵι·
305[regelnummer]
σμϵρδαλϵ´ον δ᾽ ϵ᾽βόησϵ, γϵ´γωνϵ´ τϵ πα̑σι θϵοι̑σιν·
‘Ζϵυ̑ πάτϵρ ἠδ᾽ ἄλλοι μάκαρϵς θϵοὶ αἰϵ`ν ϵ᾽όντϵς,
δϵυ̑θ᾽, ἵνα ϵ῎ργα γϵλαστὰ καὶ οὐκ ϵ᾽πιϵικτὰ ἴδησθϵ,
ὡς ϵ᾽μϵ` χωλὸν ϵ᾽όντα Διὸς θυγάτηρ Ἀϕροδίτη
αἰϵ`ν ἀτιμάζϵι, ϕιλϵ᾽ϵι δ᾽ ἀίδηλον Ἄρηα,
310[regelnummer]
οὕνϵχ᾽ ὁ μϵ`ν καλός τϵ καὶ ἀρτίπος, αὐτὰρ ϵ᾽γώ γϵ
ἠπϵδανὸς γϵνόμην, ἀτὰρ οὔ τί μοι αἴτιος ἄλλος,
ἀλλὰ τοκη̑ϵ δύω, τὼ μἡ γϵίνασθαι ὄϕϵλλον.
ἀλλ᾽ ὄψϵσθ᾽, ἴνα τώ γϵ καθϵύδϵτον ϵ᾽ν ϕιλότητι
ϵἰς ϵ᾽μὰ δϵ´μνια βάντϵς, ϵ᾽γὼ δ᾽ όρόων ἀκάχημαι.
315[regelnummer]
οὐ μϵ´ν σϕϵας ϵ῎τ᾽ ϵ῎ολπα μίνυνθά γϵ κϵιϵ´μϵν οὕτως
καὶ μάλα πϵρ ϕιλϵ´οντϵ· τάχ᾽ οὐκ ϵ᾽θϵλήσϵτον ἄμϕω ϵὕδϵιν·
| |
[pagina 159]
| |
[Nederlands]Ook dan echter houdt hen mijn vangnet
net zolang vast, totdat mij hun vader terug heeft gegeven
alle geschenken die ik hem gaf voor het meisje - die loze
dochter van hem, die zo mooi als ze is, haar lust niet weerstaan kan.’
Zo sprak de god en ze dromden bijeen voor zijn koperen drempel.
Daar kwam Poseidon, de Schudder der aarde, daar kwam ook de snelle
Hermes, en kwam ook de god met het feilloze boogschot, Apollo.
Vrouwelijk schaamtegevoel hield echter in huis de godinnen.
En bij de voordeur stonden bijeen de gelukkige goden,
schenkers van goeds; in hun midden klonk niet te bedaren gelach op,
toen ze het kunstige werk van de slimme Hefaistos ontwaarden.
En met een blik naar zijn buurman, bracht één van de goden in 't midden:
‘Ondeugd gedijt niet. De langzame heeft van de vlugge gewonnen.
Kijk eens aan: zo langzaam hij is, heeft Hefaistos toch Ares,
vlugste van alle Olymposbewoners, te pakken genomen -
mank, maar wat een genie! De echtbreker zal er voor boeten!’
Zo stonden onder elkaar de goden die zaak te bespreken.
Daarna sprak Zeus' zoon, Apollo, de grote beschermheer, tot Hermes:
‘Hermes, jij brenger van heil en schenker van weldoende gaven,
zou, Zeus' zoon, jij daar zo, in die krachtige snoeren geketend,
samen in bed willen liggen met gouden godin Afrodite?’
Hem gaf ten antwoord de brenger van heil en doder van Argos:
‘Óf ik zou willen, Apollo, jij god van het feilloze boogschot.
Mij mogen driemaal zovele onmeetbare ketens omklinken,
en de godinnen en goden allen er bij staan te kijken,
als ik naar bed kon gaan met de gouden godin Afrodite!’
Zo sprak Hermes en luid klonk de lach op der goden.
| |
[Grieks]
ἀλλά σϕωϵ δόλος καὶ δϵσμὸς ϵ᾽ρύξϵι,
ϵἰς ὅ κϵ´ μοι μάλα πάντα πατὴρ ἀποδῳ̑σιν ϵ῎ϵδνα,
ὅσσα οἱ ϵ᾽γγυάλιξα κυνώπιδος εἵνϵκα κούρης,
320[regelnummer]
οὕνϵκά οἱ καλὴ θυγάτηρ, ἀτὰρ οὐκ ϵ᾽χϵ´θυμος.’
Ὣς ϵ῎ϕαθ᾽, οἱ δ᾽ ἀγϵ´ροντο θϵοὶ ποτὶ χαλκοβατϵ`ς δω̑·
ἡλθϵ Ποσϵιδάων γαιήοχος, ἦλθ᾽ ϵ᾽ριούνης
Ἑρμϵίας, ἦλθϵν δϵ` ἄναξ ϵ῾καϵ´ργος Ἀπόλλων.
θηλύτϵραι δϵ` θϵαὶ μϵ´νον αἰδοι̑ οἴκοι ϵ῾κάστη.
325[regelnummer]
ϵ῎σταν δ᾽ ϵ᾿ν προθύροισι θϵοί, δωτη̑ρϵς ϵ῾άων·
ἄσβϵστος δ᾽ ἄρ᾽ ϵ᾽νω̑ρτο γϵ´λως μακάρϵσσι θϵοι̑σι
τϵ´χνας ϵἰσορόωσι πολύϕρονος Ἡϕαίστοιο.
ὧδϵ δϵ´ τις ϵἴπϵσκϵν ἰδὼν ϵ᾽ς πλησίον ἄλλον·
‘Οὐκ ἀρϵτᾳ̑ κακὰ ϵ῎ργα· κιχάνϵι τοι βραδὺς ὡκύν,
330[regelnummer]
ὡς καὶ νυ̑ν Ἥϕαιστος ϵ᾽ὼν βραδὺς ϵἷλϵν Ἄρηα
ὠκύτατόν πϵρ ϵ᾽όντα θϵω̑ν οἳ Ὅλυμπον ϵ῎χουσιν,
χωλὸς ϵ᾽ὼν τϵ´χνῃσι· τὸ καὶ μοιχάγρι᾽ ὀϕϵ´λλϵι.’
Ὣς οἱ μϵ`ν τοιαυ̑τα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρϵυον·
Ἑρμη̑ν δϵ` προσϵ´ϵιπϵν ἄναξ Διὸς υἱὸς Ἀπόλλων·
335[regelnummer]
‘Ἑρμϵία, Διὸς νἱϵ´, διάκτορϵ, δω̑τορ ϵ῾άων,
ἦ ῥά κϵν ϵ᾽ν δϵσμοι̑ς ϵ᾽θϵ´λοις κρατϵροι̑σι πιϵσθϵὶς
ϵὕδϵιν ϵ᾽ν λϵ´κτροισι παρὰ χρυσϵ´ῃ Ἀϕροδίτῃ;’
Τὸν δ’ ὴμϵίβϵτ᾽ ϵ῎πϵιτα διάκτορος ἀργϵἴϕόντης·
‘Αἲ γὰρ του̑το γϵ´νοιτο, ἄναξ ϵ῾κατηβόλ᾽ Ἄπολλον·
340[regelnummer]
δϵσμοὶ μϵ`ν τρὶς τόσσοι ἀπϵίρονϵς ἀμϕὶς ϵ῞χοιϵν,
ὑμϵι̑ς δ’ ϵἰσορόῳτϵ θϵοὶ πα̑σαί τϵ θϵ´αιναι,
αὐτὰρ ϵ᾽γὼν ϵὕδοιμι παρὰ χρυσϵ´ῃ Ἀϕροδίτῃ.’
Ὣς ϵ῎ϕατ᾽, ϵ᾽ν δϵ` γϵ´λως ὦρτ᾿ ἀθανάτοισι θϵοι̑σιν.
| |
[pagina 160]
| |
[Nederlands]Poseidon
lachte echter niet mee, maar bij de befaamde Hefaistos
drong hij er steeds meer op aan, de boeien van Ares te slaken.
Daartoe sprak hij hem aan met deze gevleugelde woorden:
‘Kom, maak hem los. Ik geef je mijn woord dat, zoals je geëist hebt,
hij, voor het aanschijn der goden, een passende prijs zal betalen.’
Daarop gaf hem ten antwoord de roemvolle god met de klompvoet:
‘Vraag me dat niet, jij machtige Schudder der aarde, Poseidon.
Zekerheid van een nietswaardige maakt slechts nietswaardigheid zeker.
Hoe kan ik jou voor het aanschijn der goden in gijzeling nemen,
als, aan zijn boeien en boete ontsnappend, Ares de vlucht neemt?’
Daarop gaf hem ten antwoord de Schudder der aarde, Poseidon:
‘Als mocht blijken, beroemde Hefaistos, dat Ares de vlucht neemt
en hij de boete ontduikt, zal ik zelf jou dat alles vergoeden.’
Daarop gaf hem ten antwoord de roemrijke god met de klompvoet:
‘'t Aanbod dat je me voorstelt, kan ik en mag ik niet afslaan.’
En met die woorden ontsloot de sterke Hefaistos de ketens.
Zij nu, verlost van het net, dat beiden zo zwaar was gevallen,
sprongen meteen van het bed: naar Thracië spoedde zich Ares,
maar de godin met haar lach, Afrodite, naar Pafos op Cyprus,
waar zij een heiligdom had en een geurend brandofferaltaar.
Daar dan baadden de Gratiën haar en zalfden haar lichaam
met de verruklijke olie, als slechts voor een god wordt gebruikt, en
hulden haar dan in een schitterend kleed, dat een lust voor het oog was.
Zo klonk het lied dat de roemvolle zanger hun voorzong. Odysseus
had met genoegen naar hem geluisterd, tezaam met de anderen,
't roeiriem hanterende volk der door schepen beroemde Faiaken.
| |
[Grieks]
οὐδϵ` Ποσϵιδάωνα γϵ´λως ϵ῎χϵ, λίσσϵτο δ᾽ αἰϵὶ
345[regelnummer]
Ἥϕαιστον κλυτοϵργὸν ὅπως λύσϵιϵν Ἄρηα.
καί μιν ϕωνήσας ϵ῎πϵα πτϵρόϵντα προσηύδα·
‘Λυ̑σον· ϵ᾽γὼ δϵ´ τοι αὐτὸν ὑπίσχομαι, ὡς σὺ κϵλϵύϵις,
τίσϵιν αἴσιμα πάντα μϵτ᾽ ἀθανάτοισι θϵοι̑σιν.’
Τὸυ δ᾽ αὖτϵ προσϵ´ϵιπϵ πϵρικλυτὸς ἀμϕιγυήϵις·
350[regelnummer]
‘Μή μϵ, Ποσϵίδαον γαιηοχϵ, ταυ̑τα κϵ´λϵνϵ·
δϵιλαί τοι δϵιλω̑ν γϵ καὶ ϵ’γγύαι ϵ᾽γγυάασθαι.
πω̑ς ἂν ϵ᾽γώ σϵ δϵ´οιμι μϵτ᾽ ἀθανάτοισι θϵοι̑σιν,
ϵἴ κϵν Ἄρης οἴχοιτο χρϵ´ος καὶ δϵσμὸν ἀλύξας;’
Τὸν δ῾ αὖτϵ προσϵ´ϵιπϵ Ποσϵιδάων ϵ᾽νοσίχθων·
355[regelnummer]
‘Ἥϕαιστ᾽, ϵἴ πϵρ γάρ κϵν Ἄρης χρϵι̑ος ὑπαλύξας
οἴχηται ϕϵύγων, αὐτός τοι ϵ᾽γὼ τάδϵ τίσω.’
Τὸν δ᾽ ἠμϵίβϵτ᾽ ϵ῎πϵιτα πϵρικλυτὸς ἀμϕιγυήϵις·
‘Οὐκ ϵ῎στ᾽ οὐδϵ` ϵ῎οικϵ τϵὸν ϵ῎πος ἀρνήσασθαι.’
Ὣς ϵἰπὼν δϵσμὸν ἀνίϵι μϵ´νας Ἡϕαίστοιο.
360[regelnummer]
τὼ δ᾽ ϵ᾽πϵὶ ϵ᾽κ δϵσμοι̑ο λύθϵν, κρατϵρου̑ πϵρ ϵ᾽όντος,
αὐτίκ᾽ ἀναἴξαντϵ ὁ μϵ`ν Θρῄκηνδϵ βϵβήκϵι,
ἡ δ᾽ ἄρα Κύπρον ἵκανϵ ϕιλομμϵιδὴς Ἀϕροδίτη,
ϵ᾽ς Πάϕον· ϵ῎νθα δϵ´ οἱ τϵ´μϵνος βωμός τϵ θνήϵις.
ϵ῎νθα δϵ´ μιν Χάριτϵς λου̑σαν καὶ χρι̑σαν ϵ᾽λαίῳ
365[regelnummer]
ἀμβρότῳ, οἷα θϵοὺς ϵ᾽πϵνήνοθϵν αἰϵ`ν ϵ᾽όντας,
ἀμΦὶ δϵ` ϵἴματα ϵἵσσαν ϵ᾽πήρατα, θαυ̑μα ἰδϵ´σθαι.
Ταυ̑τ᾽ ἄρ᾽ ἀοιδὸς ἄϵιδϵ πϵρικλυτός· αὐτὰρ Ὀδυσσϵὺς
τϵ´ρπϵτ᾽ ϵ᾽νὶ Φρϵσὶν ᾗσιν ἀκούων ἠδϵ` καὶ ἄλλοι
Φαίηκϵς δολιχήρϵτμοι, ναυσίκλυτοι ἄνδρϵς.
|