toen en export van laken en koloniale waren. Hij moest leven in de enge kring van een tiental Griekse immigranten die in Amsterdam zoveel mogelijk hun traditionele levensstijl volgden rond hun kerkje aan de Oudezijds Voorburgwal. De pappás die ze uit Griekenland hadden laten komen was maar halfgeletterd en zeker geen heilige. De Amsterdamse Grieken waren soms rijk (een van hen, Stefanos Isaíou, alias Etienne d'Isay, was op weg een van de rijkste Amsterdamse kooplieden te worden), maar nog allerminst geïntegreerd in de Amsterdamse samenleving. Ze waren fanatiek gehecht aan de gewoonten van thuis en bang voor het leven in de slechte wereldstad. Een van hen, Joannis Pringkos, alias Jan Brink, had intellectuele interesse, maar op een heel ouderwetse manier.
Twee Griekse tijdgenoten van Koraís in Amsterdam hebben tamelijk uitvoerige herinneringen nagelaten over het leven in het Griekse ‘ghetto’. Joannis Pringkos' aantekeningen zijn een getuigenis van verlangen van de thuis onder Turkse onderdrukking levende Grieken naar een eigen welvarende vrije staat zoals de Nederlandse.
De ander, Stamati Petro, was als klerk door Stathi Thomas met Koraís meegestuurd. Hij ontpopte zich als een spion die in geheime brieven Stathi en vader Koraís inlichtte over Diamandis' wandaden. De brieven werden later ontdekt en in 1891 uitgegeven. In 1976 verschenen ze in een fraaie nieuwe uitgave als Brieven uit Amsterdam. Deze brieven geven niet alleen een wat vertekend beeld van Koraís, maar ook heel persoonlijke indrukken van de culturele botsing tussen de Griekse immigranten en de Nederlandse samenleving.
Stamati, een vrome boerenjongen van het eiland Patmos, en Diamandis, de rijke koopmanszoon uit de grote stad Smyrna, lagen elkaar niet. Koraís, die altijd heel fraai heeft kunnen schelden, schrijft als volgt over hem in een brief aan een handelsrelatie: ‘...Hij is een bigot stukje bijgeloof, een bekrompen mannetje, een gemene dwerg, in één woord, een “Albanees” van 't soort dat het een doodzonde vindt als je (God vergeve het me) een wind in de kerk laat, maar dat er niets op tegen heeft om tweedracht te zaaien in een huwelijk. Ik begreep wat voor eentje 't was al de eerste keer, toen we in 't schip waren en hij z'n weerzinwekkende poten ontblootte en zo vóór mij tegen de wand leunde...’
Stamati kon beter rekenen dan schrijven. Zijn klaagzangen