De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Ajjoeb en de bom
| |
[pagina 132]
| |
maal vergeten, net als zijn verwarring. Toen hij voor oom Moehsin stond, groette hij hem met een buiging, alsof hij een koning voor zich had. Hij bleef gebogen staan, als teken van respect, en uit luiheid. Moehsin glimlachte en zei, terwijl zijn hand bleef strijken: ‘Dat moet je niet doen, Ajjoeb efendi.’ ‘Je verdient nog meer dan dit.’ Het knechtje zette een stoel voor hem neer, buiten bij de winkeldeur. Hij ging weer rechtop staan, groette opnieuw, nu met zijn hand, liep naar de stoel en liet zich erop neerzakken. Hij wees naar zijn hoofd, terwijl hij de strijker aankeek, en zei: ‘Betere is er niet.’ ‘Heb ik het je niet gezegd,’ zei de strijker trots. ‘Prima spul.’ ‘Ik heb je toch gezegd dat je een ons moest kopen voor het op was, maar je wilde me niet geloven.’ Toen hij zo op straat zat, keerden de vragen en de verwarring weer terug en hij vroeg wat dit alles te betekenen had. ‘Straks komt de optocht langs,’ zei de strijker. ‘De optocht?’ ‘Nou en of... Onze man is terug uit Londen en dat zijn de soldaten, op mensenjacht.’ Ajjoebs ogen draaiden onwillekeurig rond, de zonnestralen werden nog donkerder. De straat was helemaal verstopt met mensen. Hij vroeg: ‘Waarom?’ De strijker begreep niet wat hij met de vraag bedoelde. ‘Zijn terugkeer is een triomftocht, de regering zal er wel door ten val komen.’ Ajjoeb keek naar de hemel terwijl hij zijn hoofd roerloos tegen de rugleuning liet rusten. ‘Ben je niet blij dat de regering gaat verdwijnen?’ vroeg de strijker glimlachend. Ajjoeb bewoog zich niet en toonde geen belangstelling. De strijker onderdrukte een lach. ‘Vertel eens, wat voor regering hebben we nu?’ vroeg hij. Ajjoeb bracht zijn hoofd in de normale stand terug. Het was alsof hij niets had gehoord. De ander vroeg: ‘Ben je niet blij dat de grondwet weer wordt ingesteld?’ Ajjoeb begon zachtjes een onverstaanbaar liedje te zingen. De strijker zei lachend: ‘Jij boft!’ In de verte klonk gejuich op en een vonk van enthousiasme ver- | |
[pagina 133]
| |
spreidde zich in de straat. De ma'moerGa naar voetnoot* schreeuwde dreigend: ‘Orde!’ De strijker ging de winkel uit en begon met de anderen mee te schreeuwen. Ajjoeb lachte zonder van zijn plaats op te staan. De optocht kwam voorbij als een aardbeving, duizenden mensen liepen erachter aan. Iedereen op straat kwam in beweging, alleen Ajjoeb bleef zitten. Hij schoof achteruit tegen de muur om de rennende menigte te ontwijken, en begon te zingen, zo zacht dat niemand hem kon horen:
Als je niet boft, wat heb je dan aan je slimheid
De ma'moer stond midden op straat, met zijn witte pak aan en zijn rode sjerp om. De voortstromende massa week voor hem uit en passeerde hem links en rechts; de soldaten hoefden maar zelden in te grijpen. Maar plotseling stortte een jongeman zich op de ma'moer en gaf hem een harde stomp in zijn buik. De ma'moer wankelde en viel, terwijl de jongeman maakte dat hij wegkwam. Het liedje bleef steken in Ajjoebs keel. Hij onderdrukte een neiging om te lachen en keek toe. Hij zag hoe de soldaten op de mensen afstormden en in het wilde weg op hen insloegen met hun knuppels. Rechercheurs gingen achter de jongeman aan, maar door de drommen mensen konden ze hem niet inhalen. De gebeurtenissen volgden elkaar razendsnel op. Er klonken schoten, de mensen stoven de steegjes in, zodat de straat binnen een paar seconden leeg was, en de winkeliers sloten hun zaken. De ma'moer stond op, ondersteund door een luitenant, en schreeuwde tegen het hoofd van de rechercheurs: ‘Als je hem niet te pakken krijgt zul je ervan lusten!’ De gebeurtenissen hadden de ogen van Ajjoeb vermoeid. Hij was de enige die nog op straat was; zelfs de soldaten waren weggerend, achter de vluchtende mensen aan. Hij sloot zijn ogen om even tot rust te komen en werd door een lachbui overvallen die luid opklonk in de lege straat. Toen hij omkeek naar de strijkerij, zag hij dat die gesloten was. Hij probeerde zich het liedje te herinneren, maar het lukte niet. Nauwelijks had hij zijn ogen opnieuw gesloten, of hij moest ze weer openen, toen hij zware voetstappen | |
[pagina 134]
| |
hoorde naderen. Er kwam een rechercheur op hem af, met een vastberaden blik in zijn ogen. Waar kwam die ineens vandaan? Hij ging zo dicht voor hem staan dat hij de weg en de hemel onzichtbaar maakte. Ajjoeb staarde hem aan zonder iets te zeggen, en voelde zich verschrikkelijk eenzaam. De rechercheur schreeuwde met een stem die klonk als een zweepslag: ‘Waar lach je om, schurk?’ Ajjoeb kromp ineen op de stoel en mompelde: ‘Ik lachte niet.’ De rechercheur bracht zijn gezicht vlak voor het zijne en schreeuwde: ‘De ma'moer slaan en nog lachen ook!’ Ajjoeb hief zijn armen op alsof hij het gevaar wilde afweren en zei: ‘God sta me bij... Ik ben niet van mijn plaats geweest...’ ‘Denk je soms dat ik blind ben, addergebroed?’ Hij gaf Ajjoeb een harde klap, zodat hij op de grond viel en zijn fez twintig meter weg vloog. Ajjoeb bleef kreunend liggen, probeerde zelfs niet op te staan maar de rechercheur trok hem op aan zijn stropdas, waardoor zijn gezicht paars aanliep. Wankelend ging hij staan en zei met gebroken stem: ‘Dat kan toch niet... Bij God, ik ben de hele tijd niet van mijn plaats geweest...’ ‘Hou je mond... Ik heb je geen moment uit het oog verloren.’ Hij sloeg hem opnieuw. Hij pakte zijn fluitje en blies erop. Er kwam een troep soldaten aanrennen. ‘Grijp die schurk die jullie ma'moer heeft geslagen,’ zei hij, wijzend op Ajjoeb. Opeens klonk er een krachtige explosie en de soldaten bleven als verstijfd staan. Een van hen zei: ‘Dat is een bom.’ Ze spitsten hun oren en zeiden niets. Toen kwamen ze weer tot zichzelf en grepen Ajjoeb beet, die luidkeels schreeuwde: ‘Ik ben onschuldig... Ik heb niemand geslagen en ik ben niet van mijn plaats geweest...’ Ze namen hem mee naar het politiebureau en brachten hem in de kamer van de ma'moer. De rechercheur salueerde en zei: ‘De dader, efendi.’ ‘Dat is niet waar, ik ben onschuldig,’ riep Ajjoeb. De ma'moer vroeg aan de rechercheur, terwijl hij Ajjoeb met hardvochtige blik aankeek: ‘Waar heb je hem te pakken gekregen?’ ‘Ik heb hem op het Abidienplein ingehaald, ik ben achter hem aangerend en verloor hem geen moment uit het oog. Hij bood hevig tegenstand, maar ik bleef bovenop hem liggen tot de soldaten | |
[pagina 135]
| |
me te hulp kwamen.’ De ma'moer bleef hem met zijn blik doorboren en zei toen woedend: ‘Je hebt me geslagen, hond!’ Ajjoeb riep wanhopig: ‘Ik zweer bij God...’ Maar de ma'moer bracht hem met een klap tot zwijgen. Toen gaf hij de rechercheur een bepaald teken en zei: ‘Laat geen sporen op hem achter die de officier van justitie kan zien.’ De rechercheur boog zijn hoofd als teken dat hij het begrepen had en duwde Ajjoeb naar buiten. Hij riep zijn adjudanten, die Ajjoebs handen achter zijn rug vastbonden en hun vuisten lieten neerkomen op zijn gezicht. Hij schreeuwde het uit van de pijn, tot hij bewusteloos op de grond viel. Toen hij bijkwam, merkte hij dat hij op een houten bank lag, omringd door soldaten. De rechercheur trok hem op aan zijn arm, en hij liep slap en wezenloos mee. Hij werd naar de kamer van de ma'moer gebracht. Deze keer werd hij neergezet voor een gezelschap van officiële personen in burgerkleren. Hij had het idee dat zijn gezicht zo opgezwollen was dat het bijna de hele kamer vulde en voelde zich geestelijk en lichamelijk gebroken. Iemand, vermoedelijk de hoogste in rang, vroeg hem: ‘Ben je klaar voor het verhoor?’ ‘Ik ben onschuldig,’ zei hij slap. Hij vroeg iets te drinken en er werd een beker water voor hem gehaald. De ondervrager vroeg hoe hij heette. ‘Ajjoeb Hasan Toemara,’ antwoordde hij. ‘Wat voor werk doe je?’ ‘Ik ben klerk in het Centraal Archief.’ ‘Hoe oud ben je?’ ‘Dertig jaar.’ ‘De soldaten en de rechercheurs hebben gezien dat je...’ ‘Ik ben onschuldig,’ viel hij hem in de rede, ‘bij Gods boek, ik ben onschuldig.’ ‘Geef antwoord op mijn vragen en maak niet zo'n drukte,’ zei de man resoluut. ‘Ik heb niets gedaan... Ik snap niet waarom ze me hierheen hebben gebracht...’ ‘De getuigen zijn het erover eens dat jij degene bent die de bom heeft gegooid bij het gerechtsgebouw.’ Hij begreep er niets van. Ze waren gek, of dronken, hij kon zijn oren niet geloven. | |
[pagina 136]
| |
‘Ik ben niet van de stoel voor de zaak van Moehsin de strijker afgekomen. Ik heb de ma'moer niet aangeraakt,,,’ ‘Je praat onzin... Dat maakt de zaak alleen maar erger voor je.’ ‘Ik heb niets gedaan.’ ‘Jíj́ hebt de bom gegooid.’ ‘Een bom...! Zei u bom?’ ‘Tientallen soldaten en rechercheurs hebben je met hun eigen ogen gezien.’ Hij sloeg met zijn hand op zijn voorhoofd en schreeuwde: ‘Ik begrijp niets van wat u zegt!’ ‘Wat ik zeg is duidelijk genoeg, net als je weerzinwekkende daad.’ ‘Alstublieft, meneer, ik ben niet gearresteerd omdat ik een bom heb gegooid, de rechercheur heeft me zonder reden gearresteerd en me toen ten onrechte ervan beschuldigd dat ik meneer de ma'moer heb aangevallen.’ ‘Beken nu maar, dat is beter voor je. Als je vertelt wie je tot je misdaad hebben aangezet, zul je er geen spijt van hebben.’ Ajjoeb riep met schorre stem: ‘Mensen, jullie vergissen je! Ik ben maar een arme sloeber en ik heb nog nooit in mijn leven iemand kwaad gedaan. Vraag maar aan oom Moehsin de strijker...’ ‘Beken, je zult er geen spijt van hebben.’ Een man die rechts van de ondervrager zat zei: ‘Wij weten wie zich achter je verschuilen. We zullen hun namen oplezen en hun foto's laten zien, dan weet je dat we de waarheid spreken. Je bent echt een arme sloeber, ze hebben je ongetwijfeld misleid, je was niet meer dan een marionet in hun handen, die ze hebben misbruikt. Dat zal als een verzachtende omstandigheid gelden, je daad zal je helemaal niet worden aangerekend, maar je moet wel bekennen.’ ‘Bekennen? Maar ik heb de ma'moer niet geslagen.’ ‘Hoe kwam je aan de bom?’ ‘God van hemel en aarde!’ ‘Je wilt dus niet bekennen?’ ‘Wat moet ik bekennen...? Hebben jullie dan geen eerbied voor God?’ ‘Pas op, koppigheid zal je niet helpen.’ Hij keek naar de gezichten die hem aanstaarden; ze vormden een massieve muur die de weg versperde naar genade en hoop. | |
[pagina 137]
| |
Een gevoel van diepe wanhoop overmande hem en hij zei: ‘Wilt u echt dat ik beken?’ Hun ogen weerspiegelden een aan vriendelijkheid grenzende interesse en de ondervrager zei: ‘Spreek, Ajjoeb.’ Hij zei zachtjes: ‘Ik beken dat ik aan de drugs ben.’ Woede nam de plaats in van de interesse. ‘Drijf je de spot met ons?’ ‘Er zit voor een kwart piaster in mijn maag, haal de gerechtsarts er maar bij...’ ‘Je vernietigt je toekomst...’ ‘Ik heb drugs gebruikt, dat doe ik elke dag. Hebt u ooit gehoord dat iemand die drugs heeft gebruikt een bom gooit?’ ‘Dat is een kinderachtige smoes.’ ‘Ik ben bovendien verslaafd. Waarom zou ik de ma'moer slaan of een bom gooien?’ ‘Voorzichtig, Ajjoeb...’ ‘Waarom zou ik dat doen... Waarom? Ik heb me nooit met politiek bemoeid, en ook niet met de grondwet van 1930 of die van 1923, en ik heb nog nooit een leus geroepen. Haal de gerechtsarts...’ ‘Doe wat ik zeg en beken, de namen en de foto's liggen voor je...’ ‘Gelooft u me, ik doe mijn hele leven niets anders dan voor oude documenten zorgen en een paar gram verorberen, elke dag. Haal de dokter en vraag het maar aan iedereen...’
Er ging een jaar voorbij voor Ajjoeb weer bij de zaak van oom Moehsin de strijker kwam. Hij was ervan beschuldigd dat hij de bom had gegooid bij het gerechtsgebouw. Zijn foto had in alle kranten gestaan, de mensen beschouwden hem als een held die zichzelf had willen opofferen. De beste advocaten traden op als zijn verdediger. De uitspraak van de rechtbank luidde dat hij onschuldig was, en de zaal dreunde van het gejuich. Bij zijn terugkeer in de zaak van de strijker omhelsden ze elkaar lang en innig. Daarna ging hij op zijn gewone stoel voor de winkel zitten. Moehsin zei vriendelijk, bij wijze van begroeting: ‘Nu heb ik toch prima spul...’ Ajjoeb lachte en zei: ‘Ik heb al een jaar lang geen hasjiesj meer | |
[pagina 138]
| |
gehad, ik weet niet meer hoe het is...’ ‘Dan wordt het tijd dat je je geheugen opfrist...’ Ajjoeb zei niets. ‘God vervloeke ze,’ zei Moehsin verbaasd, ‘je bent veranderd, ik herken je bijna niet meer, Ajjoeb efendi...’ Deze glimlachte zonder iets te zeggen, en Moehsin zei aanmoedigend: ‘Maar nu zijn er veel mensen die van je houden en je bewonderen.’ Ajjoeb lachte tevreden. ‘Niemand gelooft dat je een verslaafde bent,’ vervolgde Moehsin, ‘maar iedereen denkt dat je de ma'moer hebt geslagen en de bom hebt gegooid.’ ‘De rechtszitting leek wel een bom,’ zei Ajjoeb trots. ‘Wat ben je nu van plan?’ vroeg de ander aarzelend. Hij dacht even na en zei: ‘Een paar van hen hebben me aangeraden me kandidaat te stellen bij de komende verkiezingen.’ Moehsin keek hem beduusd aan. ‘Maar ze weten toch dat jij de bom niet hebt gegooid?’ ‘Wat dan nog... Ze zeiden dat ik er niet aan heb willen meewerken dat een van hen zou worden beschuldigd...’ ‘Maar je hebt toch geen ambities in het leven?’ Ajjoeb zei glimlachend: ‘Tijdens het proces zijn mijn ambities en ik onafscheidelijk geworden.’ |
|