| |
| |
| |
Sjeherazade
Nagieb Mahfoez
(Vertaling Johan de Bakker en Richard van Leeuwen)
1
‘Hallo.’
‘Met meneer Mahmoed Sjoekri?’
‘Ja, met wie spreek ik?’
‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik u lastig val, hoewel we elkaar niet kennen.’
‘Dat geeft niet. Met wie heb ik de eer?’
‘Mijn naam is niet belangrijk. Ik ben een van de duizenden die hun probleem aan u voorleggen...’
‘Wat kan ik voor u doen, juffrouw?’
‘Mevrouw, alstublieft.’
‘Wat kan ik voor u doen, mevrouw?’
‘Het is een lang verhaal.’
‘Misschien is het beter dat u me schrijft.’
‘Maar ik kan niet goed schrijven.’
‘Komt u dan bij me langs op de redactie.’
‘Dat durf ik niet, nog niet, tenminste.’
‘De woorden ‘nog niet’ hielden zijn aandacht een ogenblik gevangen. Glimlachend genoot hij van haar melodieuze stem. Toen vroeg hij: ‘Wel?’
‘Ik zou graag willen dat u mij iedere dag een paar minuten van uw kostbare tijd geeft, tenzij iets anders u beter uitkomt...’
‘Een merkwaardig idee. Dat doet me aan Sjeherazade denken.’
‘Sjeherazade! Dat is een mooie naam. Staat u me toe dat ik die naam tijdelijk leen.’
Hij lachte en zei: ‘En dan ben ik Sjahrijaar die naar u luistert.’
Ze lachte ook. Haar lach klonk even aangenaam als haar stem. Ze ging verder: ‘U moet niet verwachten dat ik u één bepaald probleem zal voorleggen. Het is een lang verhaal, zoals ik al zei, en bovendien een droevig verhaal.’
‘Ik hoop dat ik u niet teleurstel.’
| |
| |
‘En ik hoop dat u me onderbreekt, wanneer ik de tijd overschrijd die u voor me heeft uitgetrokken...’
‘Zoals u wilt.’
‘Maar ik heb vandaag al te veel van uw tijd in beslag genomen. Laten we morgen verder praten. Ik moet u alleen nog bekennen dat het uw menselijke manier van schrijven was die me zo heeft aangesproken.’
‘Dank u.’
‘Niet alleen uw manier van schrijven, maar ook uw foto.’
‘Mijn foto?’ vroeg hij met meer belangstelling.
‘Ja. Ik las in uw grote ogen een blik vol intelligentie en menselijk medeleven, als een uitnodiging voor ons, die snakken naar troost...’
‘Ik dank u nogmaals...’ zei hij en hij vervolgde: ‘Uw woorden klinken als een liefdesgedicht.’
‘Ze drukken hoop uit, als er nog hoop is in de wereld.’
Hij legde de hoorn neer, glimlachte, fronste nadenkend zijn wenkbrauwen en glimlachte opnieuw.
| |
2
‘Hallo...’
‘Met Sjeherazade.’
‘Goedemorgen, ik hoopte al dat u het zou zijn.’
‘Ik zal maar meteen beginnen, om uw tijd niet te verspillen.’
‘Ik luister...’
‘Ik ben als wees opgegroeid, zonder moeder. Onze vader, van mij en mijn twee jaar jongere zus bedoel ik, hertrouwde, en we brachten verstoken van liefde en genegenheid onze jeugd door, en we kregen maar weinig onderwijs. Toen onze vader stierf, verhuisden we naar het huis van onze oom. We kregen allebei een uitkering van ongeveer vijf pond.’
‘Dat is toch zeker lang geleden?’
‘Ja, maar ik moet het toch vertellen. We waren niet gelukkig in het huis van mijn oom. Hij beschouwde ons als een zware last. We voelden ons eenzaam en ellendig. We gaven hem onze hele uitkering en deden zonder protest het huishouden. We hadden het slecht getroffen, daar legden we ons bij neer...’
‘Ik begrijp het. Wat vreselijk.’
| |
| |
‘Op een dag kwam er een officier die om mijn hand vroeg. We hadden een oud huis geërfd van onze vader. Mijn oom verkocht het en met mijn deel van de opbrengst kocht hij een eenvoudige uitzet voor me. Vanaf het begin kende mijn man onze situatie, maar dat had hem niet weerhouden. Het was echt een liefdesgeschiedenis, zoals jullie dat noemen, en dat duurde ook na het huwelijk voort...’
‘Bespeur ik in de manier waarop u “liefdesgeschiedenis” zegt een zekere terughoudendheid?’
‘Let u daar maar niet op. Het erge was dat hij een verkwister was; al het geld dat hij op zak had gaf hij uit zonder erbij na te denken of met de gevolgen rekening te houden. Ik wist niet hoe ik hem ervan kon genezen. Ik probeerde van alles, maar zonder resultaat...’
‘Wat dit punt betreft... ik bedoel... droeg u niet ook een deel van de verantwoordelijkheid?’
‘Nee, gelooft u me. Ik wilde het leven leiden van een getrouwde vrouw, dat wilde ik met alle kracht die mijn liefde me schonk. Ik had zo'n verdriet en ellende achter de rug...’
‘Dat kan ik me voorstellen!’
‘U zegt het alsof u me niet gelooft. Ik weet dat u vond dat de vrouw verantwoordelijk is voor het slechte gedrag van haar echtgenoot. Maar wat kon ik doen? Ik heb hem gesmeekt, vleiend, waarschuwend, protesterend. Ik eiste dat hij me het huishoudgeld op de eerste van de maand gaf. Maar als reactie nam hij altijd een stel vrienden mee naar huis en dan was het tot diep in de nacht: “Haal eens iets te eten, haal eens iets te drinken.” 's Nachts vierden we feest, maar 's ochtends waren we blut.’
‘Hoe ging het op de andere dagen?’
‘Hij wilde dat ik mijn oom om hulp zou vragen, maar dat kon niet, of dat ik geld zou lenen van mijn zus, maar dat kon ook niet, omdat ze op het punt stond te gaan trouwen. Hij leende wel van zijn familie. Ons leven werd een verachtelijke, betreurenswaardige schijnvertoning.’
‘Zeg dat wel...’
‘Het huwelijk mislukte en liep uit op een scheiding, zoals te verwachten was. Ik verhuisde naar het huis van mijn zuster en omdat ik geen uitkering meer kreeg, leidde ik een bitter en ellendig leven...’
‘Is dat misschien het probleem?’
| |
| |
‘Geduld, we zijn nog in het verleden. Ik zal het kort maken. Een jaar na onze scheiding vroeg mijn ex-man of ik hem wilde ontmoeten. Hij vertelde dat hij me terug wilde nemen als vrouw, en verzekerde me dat hij zijn les had geleerd. Hij nam me mee naar het pension waar hij woonde in de Kasr-an-Nielstraat om plannen te maken voor de toekomst. Zodra hij de deur van de kamer had gesloten, drukte hij me tegen zich aan en zei steeds dat zijn leven elke smaak had verloren, sinds ik weg was...’
‘Gaf u aan hem toe?’
‘Ik had niet het gevoel dat ik met een onbekende te maken had. Het grootste deel van de tijd bespraken we de procedure om het huwelijk te kunnen herstellen. Toen we afscheid namen, beloofde hij me dat hij de volgende dag meteen bij mijn oom op bezoek zou gaan.’
‘Uw stem klinkt anders, u praat zachter.’
‘Inderdaad. Later kwam ik erachter dat hij, toen hij me vroeg hem te ontmoeten, alweer verloofd was. Een week na onze ontmoeting werd het huwelijk voltrokken. Het was alleen maar een bevlieging geweest, waaraan hij wilde toegeven voordat hij zijn nieuwe bestaan begon...’
‘Wat een schurk...’
‘Ja... Maar ik zal u niet langer lastigvallen. Tot de volgende keer...’
| |
3
‘Hallo...’
‘Met Sjeherazade...’
‘Goedemorgen.’
‘Ik stoor u toch niet?’
‘Integendeel. Vertelt u alstublieft verder.’
‘Ik woonde een poos bij mijn zuster. Maar na verloop van tijd voelde ik dat mijn aanwezigheid daar ongewenst was.’
‘Waarom?’
‘Dat gevoel had ik en ik vergiste me niet...’
‘Hoe is dat nu mogelijk, uw eigen zuster, die samen met u in het verleden zoveel ellende had meegemaakt.’
‘Het onvermijdelijke gebeurde.’
‘Haar echtgenoot?’
‘Bijna goed!’
| |
| |
‘Ergerde het hem dat u in zijn huis woonde?’
‘Bijna goed. In ieder geval was ik gedwongen het huis te verlaten om de band met mijn zuster niet kapot te maken...’
‘Maar u hebt me de reden niet duidelijk verteld. Laat me raden, was het jaloezie?’
‘Ingebeelde jaloezie, kun je beter zeggen.’
‘Ging u toen weer naar uw oom?’
‘Die was inmiddels overleden. Ik huurde een kleine flat...’
‘Maar hoe kwam u aan het geld?’
‘Ik verkocht zoveel mogelijk van mijn uitzet en probeerde werk te vinden, wat voor werk dan ook. Het was een periode van vruchteloos zoeken en honger. Gelooft u me, ik weet hoe vreselijk honger kan zijn. De dag ging voorbij, terwijl ik niets at, of bijna niets. Ik merkte dat ik in de verleiding kwam een keer in te gaan op een van de uitnodigingen die ik op straat te horen kreeg. Maar ik gaf me niet meteen gewonnen, in de hoop dat Gods barmhartigheid over me zou komen, voordat ik zou afglijden. Ik keek vaak uit het raam naar de hemel, in de stilte van de nacht, en riep uit het diepst van mijn ziel: “Barmhartige God, ik lijd honger... Ik sterf van de honger.” Telkens als mijn krachten het begaven, ging ik op bezoek bij mijn zuster om goed te kunnen eten, maar niemand vroeg hoe het met me ging, uit angst dat het antwoord hun een verantwoordelijkheid zou opleggen die ze liever wilden vermijden.’
‘Wat een ongelooflijke schande...’
‘Op een dag las ik een advertentie waarin een huishoudster werd gevraagd voor een bejaarde man, tegen betaling, met bovendien kost, inwoning en kleedgeld...’
‘Een geschenk uit de hemel...’
‘Ik weifelde geen moment, ging meteen naar hem toe en verhuurde mijn flat...’
‘Een gunstige afloop, vooral als de man alleen maar verzorging nodig had, ik bedoel, geen andere zaken!’
‘Hij was hoogbejaard en ik was een toegewijd huishoudster. Ik ben in alle opzichten handig in huishoudelijk werk, ik was kok, dienstmeisje en verpleegster tegelijk, ik las zelfs de krant aan hem voor...’
‘Prachtig... prachtig...’
‘Na alle honger kreeg ik eindelijk genoeg te eten, en na alle angst kon ik gerust zijn. Ik bad God dat Hij hem tot in eeuwigheid
| |
| |
zou laten leven...’
‘Maar wat gebeurde er toen?’
‘Ik was bezig hem de krant voor te lezen, toen mijn blik op een advertentie viel waarin een huishoudster werd gevraagd voor een bejaarde man. De lezer werd verwezen naar het adres van ons huis.’
‘Nee toch!’
Het klonk vol verbijstering en afkeuring.
‘Jazeker. Ik begreep er niets van. Ik las hem de advertentie voor, maar hij keek de andere kant op, zonder het te ontkennen. Ik vroeg hem waarom hij me kwijt wilde, waarom hij genoeg van me had, maar hij zei geen woord...’
‘Dat is toch werkelijk ongehoord. Maar er was vast wel een reden voor.’
‘Niet wat mij betreft.’
‘Was er niets meer tussen hem en u, behalve het huishouden?’
‘Nauwelijks.’
‘Hoe bedoelt u, nauwelijks... Weest u alstublieft duidelijker.’
‘Soms vroeg hij me of ik naakt voor hem wilde gaan staan.’
‘En dan weigerde u?’
‘Nee... Ik voldeed aan zijn wens...’
‘Maar waarom wilde hij dan een ander?’
‘Hoe kan ik dat weten? Hij zei dat hij iets nieuws wilde. Hoe het ook zij, ik smeekte hem van gedachte te veranderen. Ik zei dat ik alleen was en arm, en dat hij de enige was die ik had op de wereld. Maar hij liet zich niet vermurwen en bleef zwijgen. Ik vond hem zo weerzinwekkend als de dood. Het enige dat ik kon doen was weggaan...’
| |
4
‘Hallo...’
‘Met Sjeherazade, hoe maakt u het, meneer?’
‘Goedendag, Sjeherazade. Uw verhaal houdt me voortdurend bezig.’
‘Dank u wel, meneer. Mijn hart heeft me inderdaad niet bedrogen, toen het me naar u verwees. Maar laten we nu doorgaan met ons verhaal. Ik ging terug naar mijn woning en zei tegen de huurder - een eenvoudig ambtenaar van in de veertig - dat ik het
| |
| |
huis weer nodig had. Hij dacht er niet over uit de flat weg te gaan en toen hij begreep hoe het met me gesteld was, zei hij eenvoudigweg: “Trek bij me in.” Ik nam het voorstel direct aan. Mijn wil was gebroken en het deed er allemaal niets meer toe...’
‘Begreep u dat zijn uitnodiging...?’
‘Hij gaf me een van de twee kamers waaruit de flat bestond en daarna was alles duidelijk.’
‘Meteen?’
‘Ja. Maar het was een aardige, vriendelijke man...’
‘Prachtig...’
‘Niet te snel. Want juist door die eigenschappen raakte ik hem kwijt!’
‘Wat een verhaal!’
‘Op een dag zei hij tegen me: “Je bent aan mij gehecht geraakt en ik aan jou. We moeten uit elkaar gaan.”’
‘Uit elkaar gaan?’
‘Ja, uit elkaar gaan... Ik had verwacht dat hij zou zeggen “trouwen”, maar hij zei “uit elkaar gaan”.’
‘Dat is toch onvoorstelbaar!’
‘Ik vroeg hem uit te leggen wat hij bedoelde en hij zei op besliste toon: “Ik heb mijn redenen waardoor ik niet kan trouwen, dus we moeten uit elkaar gaan.” Ik zei smekend tegen hem: “Ik heb je nooit gevraagd met me te trouwen en dat zal ik in de toekomst ook niet doen. Laat alles zo blijven als het nu is.” Maar hij zei: “Nee, het is niet de normale manier van leven, op een dag zul je alleen zijn en oud, zonder iemand die je onderhoudt en zonder rechten. We kunnen niet anders doen dan uit elkaar gaan...”’
‘Wat een vreemde man. Hij lijkt aardig, maar hij is egoïstisch, of doortrapt...’
‘In elk geval ging hij weg en opnieuw was ik alleen, bedreigd door honger...’
‘Wat vreselijk!’
‘Ik maakte een afschuwelijke tijd door, dat zult u begrijpen. Maar toen hoorde ik van een nieuwe sociale wet, waardoor een vrouw die voor het eerst gescheiden is recht heeft op een uitkering. Het was duidelijk dat die wet op mij van toepassing was...’
‘God zij dank!’
‘Het was beslist niet genoeg, maar ik was gewend aan een karig bestaan... Ik had geleerd te naaien en daar had ik een bescheiden inkomen van. Maar, samen met de uitkering, voorkwam het dat
| |
| |
ik van de honger stierf of in de goot terechtkwam...’
‘Eindelijk zijn we veilig aan wal...’
‘God zij dank. Maar nu ben ik ook bij het werkelijke probleem.’
‘Het werkelijke probleem?’
‘Het is in één woord samen te vatten: eenzaamheid...’
‘Eenzaamheid?’
‘Ik heb geen man, geen kind, geen vriend en geen geliefde, dag en nacht zit ik opgesloten in een kleine flat, zonder enige afleiding. Soms gaat er een hele maand voorbij zonder dat ik met iemand een woord wissel. Altijd ben ik somber en chagrijnig en aan het mopperen. Ik ben wel eens bang dat ik gek word, en ook wel eens dat ik zelfmoord zal plegen...’
‘Nee, nee. U hebt bitterder tijden doorstaan. Eens zal God u een keurige echtgenoot schenken...’
‘Praat me niet van een keurige echtgenoot. Er heeft een man om mijn hand gevraagd, een weduwnaar, vader van twee kinderen, maar ik heb hem direct afgewezen. Ik vertrouw niemand meer. Een tweede scheiding zou betekenen dat ik geen uitkering meer krijg, en die uitkering is mijn kapitaal...’
‘Maar een man die vader is van twee kinderen heeft ongetwijfeld een echtgenote dubbel zo hard nodig...’
‘Ik moet er niet aan denken weer te trouwen, Voor mijn idee is trouwen verbonden met verraad en honger...’
‘Denk er toch nog eens over na...’
‘Uitgesloten. Alles liever dan trouwen. Ik heb niet de moed het allemaal nog eens mee te maken...’
‘Hoe kunt u dan ooit van uw eenzaamheid afkomen?’
‘Dat is het probleem!’
‘Maar u wijst een gunstige oplossing af?’
‘Alles liever dan trouwen!’
Hij dacht even na en vroeg toen: ‘Hoe zou u het vinden als wij elkaar eens ontmoetten?’
‘Dat zou een grote eer zijn.’
Hij glimlachte en liet zijn gedachten de vrije loop. Ze wilde simpelweg zijn vriendin worden en stelde hem tegelijkertijd gerust dat ze hem nooit zou vragen met haar te trouwen. Hij was niet dom. Hij had bovendien wel behoefte aan een nieuw avontuurtje. Waarom niet? Als ze maar net zo mooi was als haar stem. Maar was haar verhaal echt gebeurd? Misschien wel, niets was onmogelijk. Misschien was het allemaal verzonnen, of had ze overdreven.
| |
| |
De bioscoop had scheppende vermogens bij de vrouwen losgemaakt. Misschien... misschien... misschien... Als ze maar net zo mooi was als haar stem. Dan zou hij haar iets nieuws laten meemaken, na alles wat ze al meegemaakt had. Het zou zoet zijn, maar onvermijdelijk eindigen in bitterheid, zoals alles in deze wereld. Glimlachend begon hij met zijn vinger op het vloeiblad op zijn bureau te tikken.
| |
5
Sjeherazade kwam.
Hij nam haar met doordringende blik op, terwijl hij haar begroette en vroeg te gaan zitten. Ze was in de dertig. Ze viel niet tegen, over het geheel genomen. Op de een of andere manier hing er een waas van bitterheid om haar heen, zelfs in haar lachende blik lag verdriet en pijn. Maar ze viel niet tegen, ze was zelfs behoorlijk acceptabel. Het was niet uitgesloten dat haar verhaal echt gebeurd was, misschien had ze alleen gelogen wat betreft haar mening over trouwen. Zo'n afkeer van het huwelijk kon ze niet hebben, maar waarschijnlijk moest ze wel doen alsof, omdat ze zo oprecht naar vriendschap verlangde.
Maar wat had hij daarmee te maken? Ze was niet een vrouw die bij hem paste, noch uiterlijk, noch als persoon. Ze had geen idee, de arme vrouw, van de schitterende kansen die voor hem waren weggelegd. Hij moest dus zijn teleurstelling verbergen en haar serieus behandelen.
‘Goedendag, Sjeherazade. Uw verhaal heeft me diep getroffen.’
‘Dank u zeer,’ zei ze met een zucht.
‘Maar u moet het leven met uw gebruikelijke dapperheid tegemoet treden.’
‘Maar ik...’
De wens kwam in hem op om de ontmoeting zo snel mogelijk te beëindigen en hij onderbrak haar met de woorden: ‘Luister naar me, u bent een superieure vrouw, lijden schenkt ons soms de gunst dat we superieure mensen worden. U bent een superieure vrouw, u was het, zelfs toen u uw misstappen beging, u bent het in uw eenzaamheid en u zult uw superioriteit nog meer bewijzen wanneer u met een grootse daad van moed een einde maakt aan uw eenzaamheid. Mevrouw, ons leven heeft geen waarde, geen
| |
| |
betekenis. Het is zinloos door te leven, tenzij we ons geloof stellen in de mensen, wat zij ons ook aandoen, en in God, de Allerhoogste, met een onwankelbaar geloof, wat het lot ons ook brengt.’
Hij keek haar in de ogen en zag een blik vol tranen van teleurstelling. Ze was nog intelligent ook, intelligenter dan hij had gedacht. Ze glimlachte flauw, een glimlach waardoor hij zich enigszins beschaamd voelde.
‘Ik geloof in God, meneer...’ mompelde ze.
Hij maakte een geestdriftig gebaar met zijn hand en zei: ‘Buiten Hem is alles ijdelheid, geprezen zij de Allerhoogste...’
|
|