De Tweede Ronde. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Mejdoub
| |
[pagina 125]
| |
delaars en keek toe hoe ze voor hem een lange scepter maakten zoals de mejdoub er een had gehad. De volgende dag begaf hij zich nadat hij een poosje had geoefend naar de binnenstad waar hij aan de voet van de grootste moskee ging zitten. Een tijdje keek hij alleen maar naar de mensen die voorbijkwamen. Langzaam hief hij zijn handen ten hemel en begon ze heen en weer te zwaaien. Niemand schonk hem ook maar enige aandacht. Dat stelde hem gerust, want het betekende dat zijn vermomming geslaagd was. Toen hij begon te roepen keken de voorbijgangers naar hem, maar het was alsof ze hem niet konden zien en alleen maar wachtten op wat hij te zeggen had. Een poosje schreeuwde hij korte citaten uit de koran. Zijn ogen tolden rond in hun kassen en hij liet zijn tulband tot over zijn gezicht zakken. Toen hij enkele keren vuur en bloed had geschreeuwd liet hij zijn armen zakken, boog het hoofd en zei niets meer. De mensen liepen verder, maar niet voordat velen muntstukken hadden neergegooid op de grond voor hem. De volgende dagen probeerde hij het in andere delen van de stad. Het scheen er niet toe te doen waar hij zat. Op elke plek waren de mensen even gul. Hij was niet van plan om zich in de winkels en cafe's te wagen voor hij er zeker van was dat de stad aan zijn aanwezigheid gewend was geraakt. Op een dag stormde hij door de straten, zwaaiend met zijn scepter en roepend: ‘Sidi Rahal is hier! Sidi Rahal waarschuwt jullie gereed te zijn voor het vuur!’ Dit was om zichzelf een naam te geven waaraan de inwoners van de stad zich hem zouden herinneren. Hij begon in de deuropening van de winkels te gaan staan. Als hij hoorde dat iemand hem aansprak met Sidi Rahal ging hij naar binnen, staarde de winkelier aan en hield zonder een woord te zeggen zijn hand uit. Dan gaf de man hem geld en hij draaide zich om en ging de deur uit. Om de een of andere reden waren er geen kinderen die achter hem aan liepen. Hij had het prettiger gevonden als hij net als de oude mejdoub een groepje kinderen bij zich had gehad, maar zodra hij ze aansprak werden ze bang en namen de benen. Het is rustiger zo, zei hij bij zichzelf, maar heimelijk zat het hem dwars. Daar stond tegenover dat hij meer geld verdiende dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Tegen de tijd dat de eerste regens kwamen had hij een flink bedrag bijeengespaard. Hij liet zijn scepter en zijn haveloze djellaba achter in zijn kamer en betaalde de huis- | |
[pagina 126]
| |
baas de huur voor een aantal maanden vooruit. Hij wachtte tot het nacht was. Toen sloot hij de deur achter zich af en nam de bus naar zijn eigen stad. Eerst schafte hij zich een groot aantal uiteenlopende kledingstukken aan en toen ging hij weelderig uitgedost op zoek naar een huis. Al gauw had hij er een gevonden dat hem aanstond. Het was klein en hij had nog genoeg geld om het te kopen. Hij richtte twee kamers in en nam zich voor de winter etend en kif rokend met al zijn oude vrienden door te brengen. Als ze hem vroegen waar hij de hele zomer was geweest vertelde hij ze over de gastvrijheid en gulheid van zijn rijke broer in Taza. Nu al wachtte hij met ongeduld tot de regens zouden ophouden. Er was geen twijfel aan dat zijn nieuwe werk hem uitstekend beviel. Eindelijk was de winter voorbij. Hij pakte zijn tas en vertelde zijn vrienden dat hij voor zaken op reis ging. In de andere stad liep hij naar zijn kamer. Zijn djellaba en zijn scepter waren er nog. Dit jaar herkenden veel meer mensen hem. Hij werd driester en stapte de winkels binnen zonder eerst in de deuropening te wachten. De winkeliers, die erop gebrand waren hun klanten te laten zien hoe devoot ze waren, gaven altijd veel meer dan de voorbijgangers. Op een dag besloot hij een proef te nemen. Hij hield een taxi aan. Terwijl hij instapte brulde hij: ‘Ik moet naar het graf van Sidi Larbi! Vlug wat!’ De chauffeur die wist dat hij niet betaald zou worden stemde toch in en ze reden naar het olijfbosje op een heuvel ver van de stad. Hij zei de chauffeur te wachten en sprong uit de taxi. Toen begon hij aan de lange klimtocht naar het graf bovenop de heuvel. De chauffeur verloor zijn geduld en reed weg. Op de terugweg naar de stad vloog hij uit de bocht en reed tegen een boom. Toen hij weer uit het ziekenhuis mocht vertelde hij aan iedereen dat het de schuld van Sidi Rahal was dat de wagen van de weg was geraakt. De mensen bespraken het uitvoerig en herinnerden zich andere heilige bezetenen die motoren en remmen hadden behekst. De naam Sidi Rahal lag op ieders lippen en de mensen luisterden met ontzag naar zijn geschreeuw. Die zomer wist hij meer geld op te sparen dan het jaar daarvoor. Hij ging weer terug naar zijn eigen stad en kocht een groter | |
[pagina 127]
| |
huis om in te wonen, terwijl hij het eerste verhuurde. Ieder jaar kocht hij er huizen en landerijen bij en het werd tenslotte duidelijk dat hij een zeer vermogend man was geworden. Telkens als het eind van de regentijd in zicht kwam vertelde hij zijn vrienden dat hij op het punt stond om naar het buitenland te vertrekken. Dan ging hij heimelijk weg en stond niemand toe hem uitgeleide te doen. Hij was verrukt over dit leventje en het geluk dat hij had het te kunnen volhouden. Hij veronderstelde dat Allah het niet erg vond dat hij zich uitgaf voor een van Zijn heilige bezetenen. Het geld was niet meer dan een beloning voor de gelegenheid die hij de mensen bood om liefdadig te zijn. Op een dag in de winter kwam er een nieuwe regering aan de macht die aankondigde dat alle bedelaars op straat zouden worden opgepakt. Hij praatte er met zijn vrienden over en zij vonden het allemaal een uitstekende zaak. Hij gaf hun gelijk, maar het nieuws hield hem 's nachts uit zijn slaap. Teruggaan en alles op het spel zetten, alleen maar omdat dat was wat hij wilde, daar kon geen sprake van zijn. Bedroefd legde hij er zich bij neer om de zomer thuis te zullen moeten doorbrengen. Pas toen de eerste weken van het voorjaar verstreken waren besefte hij hoe na het hem aan het hart had gelegen om onder een mooie nachtelijke sterrenhemel op weg te gaan en de bus naar de andere stad te nemen, en wat een opluchting het iedere keer was geweest om alles te kunnen vergeten en te leven als Sidi Rahal. Nu begon hij in te zien dat zijn leven hier alleen maar prettig was geweest omdat hij wist dat hij het op een gegeven ogenblik zou verwisselen voor dat andere. Naarmate het weer warmer werd nam zijn rusteloosheid toe. Hij verveelde zich en verloor zijn eetlust. Zijn vrienden merkten deze verandering op en raadden hem aan op reis te gaan zoals hij dat altijd deed. Ze zeiden dat er gevallen bekend waren van mensen die waren gestorven omdat ze een gewoonte hadden opgegeven. Weer lag hij 's nachts te piekeren en toen besloot hij heimelijk om terug te gaan. Zodra hij dit besluit had genomen voelde hij zich veel beter. Het was alsof hij tot dat ogenblik had geslapen en plotseling was wakker geworden. Hij vertelde zijn vrienden dat hij op reis ging. Diezelfde avond sloot hij zijn huis af en stapte op de bus. De volgende dag liep hij vrolijk door de straten en ging op zijn favoriete plekje bij de moskee zitten. Voorbijgangers keken naar hem | |
[pagina 128]
| |
en zeiden tegen elkaar: ‘Hij is toch weer teruggekomen. Zie je wel?’ Hij zat daar rustig de hele dag geld te ontvangen. Aan het eind van de middag liep hij naar de rivier buiten de stadspoorten om een bad te gaan nemen, want het was een erg hete dag. Terwijl hij zich stond uit te kleden keek hij op en zag drie politieagenten de helling afkomen en in zijn richting lopen. Zonder verder af te wachten greep hij zijn slippers, gooide zijn djellaba over zijn schouder en zette het op een lopen. Af en toe ploeterde hij door het water, dan gleed hij weer uit en viel languit in de modder. Achter hem hoorde hij de mannen schreeuwen. Ze achtervolgden hem niet lang, want ze waren in lachen uitgebarsten. Dat wist hij niet en hij bleef rennen, de loop van de rivier volgend, tot hij buiten adem raakte en moest stoppen. Hij trok zijn djellaba en zijn slippers aan en dacht: ‘In deze kleren kan ik niet terug naar de stad en ook niet naar een andere.’ Langzamer vervolgde hij nu zijn weg. Toen de avond viel begon hij honger te krijgen, maar er waren geen mensen of huizen te bekennen. Hij sliep onder een boom, met alleen de haveloze djellaba om zich toe te dekken. De volgende morgen was zijn honger nog erger geworden. Hij stond op, nam een bad in de rivier en ging weer op weg. De hele dag liep hij voort onder de brandende zon. Laat in de middag ging hij zitten om uit te rusten. Hij dronk wat water uit de rivier en bekeek het landschap om zich heen. Op de heuvel achter hem stond een gedeeltelijk verwoest heiligdom. Toen hij was uitgerust klom hij naar het bouwsel. Binnen was in het midden van een grote overkoepelde ruimte een graftombe. Hij ging zitten en luisterde. Er kraaiden hanen en af en toe hoorde hij honden blaffen. Hij stelde zich voor dat hij naar het dorp rende en de eerste die hij tegenkwam zou toeschreeuwen: ‘Geef me een stukje brood, in naam van Moulay Abdelqader!’ Hij sloot zijn ogen. Toen hij wakker werd was de schemering al bijna gevallen. Voor de deuropening stond een groepje kleine jongens naar hem te kijken. Ze zagen dat hij wakker werd en lachten en stootten elkaar met de elleboog aan. Toen gooide een van de jongens een stuk droog brood naar hem toe, zodat het naast hem op de grond viel. Al gauw stonden ze met zijn allen te joelen: | |
[pagina 129]
| |
‘Hij eet brood! Hij eet brood!’ Ze gingen een tijdje door met hun spel en gooiden behalve broodresten ook aardkluiten en zelfs uitgetrokken planten. Op hun gezichten stond verbazing, plaagzucht en minachting te lezen, en door deze wisselende emoties heen een niet aflatend sprankje bezitterigheid. Hij dacht aan de oude mejdoub en er trok een huivering door hem heen. Opeens waren ze weg. Hij hoorde een paar schelle kreten in de verte, terwijl ze terugrenden naar het dorp. Het brood had zijn maag een beetje gevuld. Hij viel in slaap waar hij zat en voor het licht begon te worden ging hij weer op weg langs de rivier, Allah ervoor dankend dat hij hem het dorp had laten passeren zonder opgemerkt te worden. Hij begreep dat de kinderen voorheen voor hem waren weggerend, omdat ze wisten dat hij nog niet klaar was voor hen en dat ze hem nog niet in bezit konden nemen. Hoe meer hij hierover nadacht, hoe vuriger hij hoopte nooit te zullen weten hoe het was om een echte mejdoub te zijn. Die middag stuitte hij, toen hij om een bocht in de rivier heen liep, plotseling op een stad. Zijn wanhopige verlangen naar voedsel dreef hem regelrecht naar het marktplein. Zonder zich iets aan te trekken van de starende mensen ging hij een kraam binnen en bestelde een kom soep. Toen hij die op had en had betaald ging hij naar een andere kraam voor een bord stoofschotel en in een derde at hij aan pennen geroosterd vlees. Toen liep hij naar de broodmarkt voor twee broden om mee te nemen. Terwijl hij stond af te rekenen tikte een politieagent hem op de schouder en vroeg hem naar zijn papieren. Die had hij niet. Er viel niets meer te zeggen. Op het politiebureau sloten ze hem op in een kleine stinkende ruimte in de kelder. In dit hok bracht hij vier wanhopige dagen en nachten door. Toen ze hem eruit haalden en ondervroegen kon hij zichzelf er niet toe brengen de waarheid te vertellen. In plaats daarvan fronste hij het voorhoofd en zei: ‘Ik ben Sidi Rahal.’ Ze bonden zijn handen vast en duwden hem achterin een vrachtwagen. Later in het hospitaal brachten ze hem naar een klamme cel waar een aantal mannen zat te staren, te sidderen en te schreeuwen. Hij hield het een week vol en besloot toen de beambten zijn ware naam te zeggen. Maar als hij vroeg bij ze voorgeleid te worden lachten de bewakers alleen maar. Soms zeiden ze: ‘Volgende week,’ maar meestal gaven ze helemaal geen | |
[pagina 130]
| |
antwoord. De maanden verstreken. Nachten en dagen en dagen en nachten leefde hij temidden van de andere gekken en er kwam een moment dat het hem nauwelijks nog kon schelen of hij de kans kreeg om de beambten te vertellen wie hij was. Tenslotte dacht hij er helemaal niet meer aan.
Tanger 1974 |
|