De Tweede Ronde. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Het verjaarsfeestje
| |
[pagina 116]
| |
nacht uit zou gaan. Hij rende naar haar slaapkamer. Het was er rommelig; een lade stond open, haar witte nachtjapon lag op de vloer en de grote zwartmarmeren asbak op het nachtkastje was vol met sigarettenpeuken. De zijden beddesprei was verkreukeld en waar ze er met haar vuisten op had gestompt waren kleine indrukken achtergebleven. Hij kroop onder de dekens en ging in het midden van het bed liggen, en de terugkeer van de slaap was als de terugkeer van zijn moeder. Hij schrok wakker van de zon, en de lamp die nog brandde. Bang dat ze niet was thuisgekomen, sprong hij uit bed en rende roepend de gang op. Ze antwoordde vanuit zijn kamer en ging rechtop in zijn bed zitten toen hij de kamer in kwam. Ze was in haar onderjurk, haar jas en haar jurk lagen op de stoel. ‘Je zei dat je niet terug zou komen!’ schreeuwde hij. Het klonk als een aanklacht alsof ze zich niet aan haar belofte had gehouden. ‘Wat geeft dat nou,’ zei ze, ‘als ik niet was teruggekomen. Je bent zeven jaar, je bent oud genoeg om het zonder mij te redden. Dat is een teken van volwassenheid,’ zei ze, met een droge mond - ‘om het zonder iemand te redden.’ ‘Je zei dat je niet terug zou komen!’ schreeuwde hij weer. Hij stond in zijn pyjama in de deuropening, ontzet door haar zorgen die haar om middernacht het huis uit hadden gedreven en die haar zo van hem verwijderden dat haar terugkeer verbeelding leek. De man met wie ze ging trouwen - die, had ze gezegd, meer een vader voor hem zou zijn dan zijn eigen vader ooit was geweest - was al wekenlang niet langs geweest, en om hem te ontmoeten ging ze zo veel avonden uit en waarschijnlijk was ze de vorige avond ook uitgegaan om hem te ontmoeten. ‘Ik kom altijd terug,’ zei ze. ‘Net als die poes, waar de man in dat liedje maar steeds vanaf probeerde te komen. Hij bond haar vast aan de spoorrails en hij gooide haar met een steen in de oceaan, maar altijd kwam ze de volgende dag weer terug.’ Ze reikte naar de stoel en scharrelde met haar vingers in de zakken van haar jas. ‘Hè, geen sigaretten meer.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik heb alleen maar koffie gedronken in de cafetaria's die de hele nacht open zijn. Jij zou het leuk hebben gevonden. Heb twee smerissen van de motorpolitie gezien die warme appeltaart aten. Ze hadden hun helm afgezet en ze zagen er menselijk uit. En ik heb een poosje in de auto geslapen, maar toen kreeg ik kramp in mijn | |
[pagina 117]
| |
benen. Je moest de sterren zien, daarbuiten om vier uur 's morgens.’ Ze gooide de dekens van zich af, legde haar kleren over haar arm en liep op blote voeten langs hem, naar haar eigen slaapkamer. Hij ging achter haar aan, wilde haar, nu ze terug was, niet uit het oog verliezen. ‘Wie brengt me naar Molly's verjaarsfeestje?’ ‘Dat zal ik wel doen,’ zei ze. ‘Oma gaat al vroeg en het is ook een omweg voor haar om je op te halen. Maar Jezus, dat is pas om twee uur.’ ‘We moeten nog een cadeautje kopen,’ zei hij, bang dat van nu af aan nergens meer voor gezorgd zou worden; hij gebruikte het feestje om haar te dwingen weer voor hem te zorgen, hem weer af te leiden, en hem weer bezig te houden. Ze raapte haar nachtjapon van de vloer, sloeg die om zich heen en doorzocht de kamer naar sigaretten. Ze staarde in de vergulde ovale spiegel boven haar kaptafel, terwijl ze met haar vingers tussen de potjes en flesjes naar sigaretten tastte. ‘Niet zo'n kniesoor zijn, niet huilen,’ zei ze spottend tegen hem; ze staarde naar zichzelf alsof ze probeerde te aanvaarden dat zij zelf de vrouw met die opgezwollen oogleden was. ‘We gaan er op tijd naar toe en nemen een cadeautje mee ook. Je bent een zorgenbaasje,’ zei ze, ‘het grootste zorgenbaasje van de wereld.’ Hij begon zich op het feest voor te bereiden, zocht naar zijn schoenpoetsspullen en vond ze in zijn kast onder een stapel spelletjes. Hij ging op de grond zitten en poetste zijn beste schoenen. Hij was niet gek op Molly, die negen zou worden, en hij zag haar haast nooit, maar nu bereidde hij zich voor alsof hij en Molly dikke vrienden waren. In zijn pyjama ging hij naar de badkamer en kamde zijn haar, maakte het nat totdat het er zwart uitzag en de druppels over zijn gezicht rolden, en hij kamde het steeds weer. Hij schoot een overhemd aan, trok zijn pak aan en vouwde de kraag van zijn overhemd over de kraag van zijn jasje, zoals zijn moeder het altijd deed. Om twaalf uur riep hij haar vanuit de deuropening van haar kamer, om haar te wekken. Bij de juwelier, waar hij een paar keer met haar geweest was om cadeautjes te kopen, bekeken ze een uitstalling van armbanden. Aan de muur hingen grote, gekleurde platen van wapenschilden; op de toonbanken stonden zilveren schalen en borden en kandelaars. Toen zij hem vroeg wat hij leuker vond, een zilveren ket- | |
[pagina 118]
| |
tinkje met bedeltjes of een zilveren kettinkje waaraan een klein pareltje hing, gezet in een zilveren klauwtje, deed hij niet moeilijk over de keuze, zoals hij dat in het verleden wel gedaan had, toen het hem niets kon schelen en toen hij wist dat zij, zelfs al kon het hem wel schelen, toch haar eigen keus zou maken. Hij legde zijn vinger op het kettinkje met de parel. Net als hem vroeger, kon het haar niets schelen, of anders had hij haar overreed met zijn beslistheid, want ze knikte naar de verkoper, die glimlachte alsof hij wilde zeggen dat het de meest toepasselijke keus was die iemand ooit zou kunnen maken, waarna hij het met een sierlijk gebaar oppakte.
Achter zijn moeder aan liep hij de paar stenen treden af naar het terras, waarboven, vanaf de bovenste ramen van het grijs gestucte huis naar de balustrade, lijnen met rode en blauwe driehoekige vlaggetjes gespannen waren. Onder de vlaggetjes scharrelde een schare kinderen rond, steeds twee of drie naast elkaar of ze zaten in groepjes spelletjes te doen, en hun stemmen klonken hoog op in de warme, stille lucht. Zijn moeder liep met een wat verende gang, waarmee ze te kennen gaf dat ze kinderfeestjes het allerleukste in de wereld vond, en, op deze manier lopend, begaf ze zich in een zó grote groep kinderen dat hij haar uit het oog verloor. Op het ogenblik dat hij haar weer zag, legde zijn grootmoeder haar handen om zijn oren, hief zijn gezicht naar het hare op en kuste hem op beide wangen. Terwijl ze zich naar hem toe boog flakkerden de vlaggetjes met hun kleuren in de heldere lucht boven haar hoofd. Met haar hand op zijn schouder leidde zijn grootmoeder hem naar een hoek van het terras, waar Molly's moeder haar blote arm boven de lange tafel uitstrekte en gekleurde snoepjes, zo klein als zaadkorreltjes, in de mandjes van rood crêpepapier bij iedere plaats liet vallen. Hij kon het lichte geluid van het vallen van de korreltjes horen, want het geroezemoes van de kinderen was er ver genoeg vandaan. ‘Gisteravond hebben we ze allemaal gevuld,’ zei ze. ‘Massa's. Maar vandaag lijkt het wel of ze maar voor de helft vol zijn. Tot het randje, zo hoort het,’ zei ze, terwijl ze hem gebaarde zijn handen op te houden en er snoepjes in strooide. Hij begon haar te helpen, onhandig, en liet nog wat vallen in de mandjes die zij al gevuld had. | |
[pagina 119]
| |
‘Waar is je moeder?’ vroeg ze. ‘Die bleef maar even, om Molly een zoen te geven,’ zei zijn grootmoeder. ‘Ze komt straks weer terug om hem op te halen.’ ‘Ben jij daar, Elsie?’ riep iemand vanuit de keuken naar zijn grootmoeder. Omdat zijn handen leeg waren en Molly's moeder zich van zijn aanwezigheid niet meer bewust leek te zijn, ging hij zijn grootmoeder achterna. Ze was klein en snel in haar koraalrode jurk, en haar grote gele kralen maakten een zacht-rinkelend geluid. In de witte, zonnige keuken was Molly's grootmoeder bezig kleine rose kaarsjes in de dikke, rose taart te steken. Ze had een schort aan waarop een rode roos met een steel die zo lang was als het schort zelf. Haar kleine, knokige hand, bedekt met bruine vlekken die net samengesmolten sproeten leken, beefde. Zij was de beste vriendin van zijn grootmoeder; ze waren als zusters aan elkaar gehecht. ‘Zeg jij eens of ik de witte kaarsjes moet gebruiken, of jij vindt dat ik de witte kaarsjes moet gebruiken,’ smeekte zij. ‘Je kunt om en om doen,’ opperde zijn grootmoeder. ‘Oh, maar dat staat gek, vind je niet? Wie doet dat nou?’ vroeg de oude dame kwaad. Een rose kaarsje viel in het dikke glazuur. ‘Oh, pak het eens gauw!’ riep ze tegen hem. ‘Jouw vingers zijn kleiner!’ Maar terwijl hij nog dacht aan zijn eigen mogelijke onhandigheid, stak ze snel haar hand tussen de staande kaarsjes door en pakte het er zelf uit. ‘Allemaal dezelfde kleur!’ riep ze vastbesloten uit. ‘Kleine meisjes houden van rose.’ Maar een ogenblik later twijfelde ze weer. ‘Elsie,’ jammerde ze, ‘is rose wel goed?’ Het gejammer van de oude vrouw over de kaarsjes verontrustte hem. Hij vroeg zich af of zijn moeder al weg was gegaan, en hij ging door de keukendeur naar buiten, liep over een smal pad onder de klimop door het terras op. Hij zag haar niet tussen de kinderen; hij leunde over de balustrade, en hij zag haar ook niet bij de twee andere moeders die in de kleine tuin beneden stonden te kletsen, en weer voelde hij de angst van de afgelopen nacht. Hij was bang dat ze niet terug zou komen om hem te halen, dat haar dreigement van de afgelopen nacht die dag zou worden uitgevoerd, en hij wou dat hij niet met zijn grootmoeder was meegegaan en dat hij zijn moeder niet aan het feestje had herinnerd en hij stelde zich voor hoe hij zou hebben tegengestribbeld als ze zelf over het feestje begonnen zou zijn - zich zou hebben vastgeklampt aan de bedstijl en aan de trapleuning en aan haar zelf. | |
[pagina 120]
| |
Er kwam een klein meisje langs, dat een bel luidde en hij werd met de andere kinderen meegevoerd naar de verjaardagstafel. In het gedrang om de tafel keek hij of hij zijn naam zag staan op een van de driehoekige papieren vlaggetjes, die uit de mandjes van crêpepapier omhoog staken. Er waren zoveel namen dat hij na een poosje in de war raakte en achter dezelfde stoelen langs bleef lopen, waar al kinderen op zaten. Hij las nu alleen bij de lege stoelen en vond zijn plaats. Onder een hoog baldakijn van rood papier, bevestigd aan de rugleuning van haar stoel, zat Molly aan het hoofd van de tafel. De vele cadeautjes lagen naast haar opgestapeld in een kar van rood papier met blauwe wielen. De taart werd gebracht door Molly's moeder, gevolgd door zijn grootmoeder, die een grote schaal van geslepen glas vol met rose ijs droeg. Molly's grootmoeder liep achter de kinderen langs en schonk rose sap in papieren bekertjes uit een grote kan van wit porcelein; een andere kan van glas, door de koude vloeistof beslagen, stond op een hoek van de tafel te wachten. Molly steunde met haar handen op de rand van de tafel en blies naar de kaarsjes. Zeven waren uit, twee vlamden weer op. ‘Je bent veel te opgewonden,’ riep haar moeder. ‘Je hijgt.’ Haar stem klonk geamuseerd en luid, maar toch hoorde hij een scherpe kant van ergernis. Na kalm en diep te hebben ingeademd, blies Molly nog eens en werden de twee vlammetjes rijzende sliertjes rook. Molly's grootmoeder kwam naast haar zitten om een stuk taart te eten. Om de hoek van de tafel zat hij nu naast haar en haar knokige knieën stootten tegen de zijne. ‘O, ik vind dit het leukste feestje waar ik ooit ben geweest!’ riep ze uit, terwijl ze met haar vingers op de rand van de tafel trommelde alsof ze de maat sloeg van een deuntje. Haar stem leek hem opzettelijk beverig toe, of ze een beroep deed op de kinderen. ‘Vind je ook niet, schat? Vind je ook niet?’ smeekte ze hem, terwijl ze met trommelende vingers op zijn knieën tikte. Vanonder haar baldakijn tilde Molly de cadeautjes één voor één op uit de linten en het ritselende papier. Iedere keer dat ze zich opzij boog om een cadeau uit de kar te pakken, of in haar handen klapte, danste haar lange haar op en neer op haar rug. De kinderen die het dichtst bij haar zaten, hij ook, betastten de cadeautjes die zich voor haar opstapelden - een lange boog met een leren pijlkoker, een kleine pop met een kaal hoofd en drie pruiken, | |
[pagina 121]
| |
rood, geel en zwart geverfd, elk een dot van coconzijde; een net echte poedel van donkergrijze wol; een witte petticoat met blauw lint er doorheen gevlochten, waarvoor ze haar grootmoeder een zoen gaf, wier rusteloze handen gedurende dat moment stil lagen op het pakpapier dat ze aan het opvouwen was. Ze zette meteen de transistorradio aan en de kleine, krakende stemmen van de zangers bleven maar doorklinken vanonder het vloeipapier en de andere cadeaus. Ze hield het armbandje omhoog, schudde het boven haar hoofd heen en weer of het iets muzikaals was, en liet haar handen zakken om een ander cadeau open te maken. Er was een cadeau van iedereen die om de tafel zat en van andere mensen die er niet waren - ooms en tantes die in andere steden woonden. Er was zo'n overvloed aan cadeaus dat het hem voorkwam dat er meer redenen waren voor het feestje dan dat het die dag haar verjaardag was. Het feestje, dacht hij, was ervoor om alle tranen van later goed te maken.
Op het terras was een poppenkast opgezet, een gammel geraamte met rode stof erover gedrapeerd. Het toneel zat bovenin, als een klein raampje. De kinderen zaten op de grond en achter hen de vrouwen op bamboe stoelen. Vanuit zijn ooghoek zag hij zijn grootmoeder in haar stoel; hij zag haar koraalrode jurk en hoorde de kralen rinkelen wanneer ze haar lichaam bewoog of wanneer ze klapte. Gisteravond had zijn moeder tegen hem gezegd dat hij zijn grootmoeder 's morgens moest bellen, en haar aanwezigheid nu, vlakbij hem, terwijl het feestje aan het aflopen was en sommige moeders alweer terugkwamen en naar de poppenvoorstelling keken, was als een bewijs dat zijn moeder niet terug zou komen. Hoog op het toneeltje maakten de poppen met hun krijsende stemmen schokkerige gebaren met hun armen en vleugels en hoofden naar elkaar en vielen soms over de rand: het Indiaanse opperhoofd met zijn veren hoofdtooi, een adelaar, een blauwe vogel en een jonge pionier met een muts van wasberenbont. Omdat hij naar de trap aan de straatkant keek en naar iedere moeder die er afkwam, schrok hij telkens weer van het gelach. Toen de gordijnen met rukjes dichtgingen, kwamen een jongen met een baard, die een tuniek van ruwe katoen met rood borduursel droeg, en een vrouw met lang haar dat over haar rug hing als dat van een meisje, vanachter het toneel tevoorschijn. De man maakte een buiging; de vrouw pakte haar wijde, gebloemde rok | |
[pagina 122]
| |
aan weerszijden vast en maakte een revérence als een braaf en welopgevoed kind. Sommige moeders trokken hun kinderen een trui aan en gingen hen voor over het terras en de trap op, en anderen stonden in een groepje bij Molly's moeder, terwijl hun kinderen om de poppenspelers heen gingen staan om toe te kijken hoe de poppen in hun zak van tapijtwerk werden opgeborgen, allemaal wuivend terwijl ze in de zak verdwenen. Vanaf een stoel keek hij naar de vrouwen en kinderen die de trap op gingen, tot er maar één moeder was overgebleven, die met de drie andere vrouwen babbelde, terwijl haar twee dochters over het terras zwierven met Molly. Toekijkend hoe de man en de vrouw de rode tent, die tussen hen in zwaaide, de trap opdroegen, zag hij zijn moeder naar beneden komen, die handig voor hen opzij ging. Hij zag hoe haar gezicht van uitdrukking veranderde en hoe zij glimlachte tegen de man en de vrouw en bereid was te glimlachen tegen wie ze vervolgens maar zou tegenkomen. Ze zwaaide naar hem, het enige kind temidden van de lege stoelen, een gebaar waarmee ze te kennen gaf dat ze wel wist hoe leuk het feestje was geweest, en liep voor hem langs naar de vrouwen. Ze had nu een trui aan, net als de andere vrouwen waar ze bij ging staan. Hij zag hoe zijn grootmoeder haar op haar wang kuste, haar elleboog greep en die schudde, en door de nadrukkelijke wijze waarop zijn grootmoeder haar opeiste, werd zijn opluchting een beetje voor hem tot uitdrukking gebracht. ‘Zo Molly,’ riep zijn moeder naar het meisje. ‘Hoe voelt het om negen te zijn?’ ‘Wat?’ riep Molly. ‘Om negen te zijn. Hoe voelt dat?’ ‘O, ik voel me hetzelfde, geloof ik,’ riep Molly terug, met een lichte verbazing en ergernis in haar stem. Ze liep door met de andere meisjes - hun gedwaal had een doel dat alleen zij kenden - hun hoofden gebogen over iets dat Molly vasthield. De zachte wind deed hun haren en de strikken van hun jurk opwaaien. Molly's moeder lachte. ‘Over een paar jaar begint ze het verschil wel te voelen,’ zei ze. ‘Als ze het begint te voelen,’ zei haar grootmoeder, ‘hoef jij geen feestjes meer te geven. Dan wil ze dat niet meer. Hè, Molly?’ riep ze, maar haar stem was te zwak om ver te dragen. ‘Als dat zo is, kan ze het niet weten,’ zei haar moeder, opnieuw met die harde stem die tegelijkertijd geamuseerd en geërgerd | |
[pagina 123]
| |
klonk. Zijn moeder wenkte naar hem en maakte aanstalten om weg te gaan, en zijn grootmoeder kwam met haar mee. Hij stond op van de stoel en was ze een stapje voor. De snoepjes die op zaadkorrels leken, lagen over het terras verspreid en hier en daar werden wat linten met een paar centimeter tegelijk door de wind voortgeblazen. ‘Zo te zien wil je weg,’ zei zijn moeder achter hem, haar stem enigszins verheffend zodat hij haar kon verstaan maar nog zo zacht dat de vrouwen, bij wie ze vandaan liepen, het niet konden horen. ‘Ik kwam de trap af en zag hem in die stoel zitten of hij straf had,’ zei ze tegen haar moeder. ‘Vanmorgen stond hij te springen om erheen te gaan. Hij was om zes uur al klaar.’ ‘Zo vroeg was het niet,’ zei hij, gekwetst door haar spot. ‘Nee, hij was niet klaar om zes uur. Ik was weg tot zes uur,’ zei ze, en het verdriet van die nacht dat uit haar woorden sprak, maakte hen alledrie stil. ‘Is het uit? Is het helemaal uit?’ vroeg zijn grootmoeder haar, terwijl ze de trap opliepen. Hij draaide zich om, want hij hoorde hun hakken niet meer op de stenen treden, en zag dat zijn moeder een hand voor haar gezicht hield en met haar andere hand haar tasje tegen haar borsten klemde. Zoals ze daar stond, voorovergebogen, en zoals haar vingers zich bevend over haar gezicht spreidden, leek ze net zo broos als haar moeder. ‘Ach, niet hier, lieverd. Niet hier,’ smeekte zijn grootmoeder, zijn moeders vingers aanrakend. Er ging zoveel liefde van haar naar haar dochter uit, dat haar oude lichaam opeens ontledigd leek. ‘De kinderen kunnen je zien,’ waarschuwde ze. ‘Ze kunnen je zien, en ze hebben zo'n fijne dag gehad. Toe, niet hier.’ Met haar arm om zijn moeders middel zorgde ze ervoor dat ze doorliep de trap op. Voordat hij zich afwendde zag hij drie meisjes nieuwsgierig naar boven staren vanonder de lijnen met rode en blauwe vlaggetjes, die wapperden in de wind. |
|