De Tweede Ronde. Jaargang 3(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Drie sonnetten Kees Stip De zomers Klaprozen, korenbloemen, barstensvolle goudgele aren streelden ons gezicht. Groengouden vliegen zoemden een gedicht. Rood liet het ooft zijn appelwangen bollen. Zomernachtdonker is gesmolten licht. Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen. Ze komen 's nachts het grasveld voor je rollen. Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht. Zullen we dit soort zomers nooit meer zien? Is dan voorgoed het paradijs verloren omdat wij aan de wereld toebehoren? Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien een zolder in een huis zijn zonder zorgen. Daar hebben ze die zomers opgeborgen. [pagina 86] [p. 86] De kersenpluk De ladder stijgt omhoog in het azuur en gaat meteen in groen en rood verloren. Meikersen in de mond en aan de oren, en in de emmer, pluk maar, pluk het uur en pluk de dag waarop je van tevoren de zon hebt zien verrijzen en rood vuur uitgieten op het groen van de natuur waartoe je nu ook zelf schijnt te behoren. Het eten is de volgende etappe. Durf ik wel dit kersrode kersenpaar onder dat zwarte springerige haar brutaalweg van haar oortjes af te happen? Geduld, geduld, het lieve leven roept. Mijn laatste oortje is nog niet versnoept. Het geluk Vogel van het geluk, op gouden zwingen betover je me met je zoet gefluit. Als een vuurvogel dans je voor me uit, een dans die ik voortdurend moet ontspringen. Er zijn er die proberen je te dwingen of je te kopen voor een dikke duit: geen menselijke vanger vangt als buit een vogel die zo goddelijk kan zingen. Als je die vogel nooit te pakken krijgt dan niet berusten, altijd blijven snakken, niet neerzitten bij niet te kunnen pakken. Straks denk je oud en nog niet uitgehijgd: Geluk, geluk, dat waren alle dagen dat ik op het geluk heb mogen jagen. Vorige Volgende