De Tweede Ronde. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Essay | |
[pagina 63]
| |
De aloude kunst van het liegen
| |
[pagina 64]
| |
visioenen werkelijkheid te doen worden, en als de politieman, ons geweten, al verhindert dat die leugen openlijk wordt uitgesproken, dan wordt zij toch minstens omgezet in meer of minder plausibel gedrag. We spelen allemaal onze rol tegenover onze medemensen, zoals zelfs dichters hebben opgemerkt. Niemand zou het kunnen opbrengen zijn ware aard en, bovenal, zijn werkelijke tekortkomingen als burger en christen, zijn werkelijke slechte eigenschappen, zijn werkelijke stupiditeiten tegenover zijn vrienden of zelfs maar tegenover zijn vrouw te openbaren. Oprechte autobiografie is daarom een contradictio in terminis: zodra een man, zelfs diep in zijn hart, over zichzelf gaat nadenken probeert hij zichzelf te vergulden en te verfraaien. Daarom geeft een vrouw haar echtgenoot, hoe realistisch haar idee over hem ook is, altijd meer eer dan hem toekomt, want het slechtste dat zij in hem ziet is, tegen de tijd dat zij het te zien krijgt, altijd minder erg dan de werkelijkheid. Wat zij ziet, zelfs op momenten dat de meest ontstellende onthullingen en confidenties in huis plaatsvinden, is niet de man zelf maar een combinatie van hemzelf en van zijn projectie van een glitterend ideaal. De man die het grootste respect krijgt van zijn vrouw is de man die er het best in slaagt deze projectie geloofwaardig te brengen, dat wil zeggen de man die de meest gewaagde en innemende leugens weet te vertellen. Hij kan haar natuurlijk nooit helemaal voor de gek houden maar als hij bedreven genoeg is, lukt het hem misschien wel zo goed dat ze gelukkig is. Omnis homo mendax, zegt de psalmist. Tot zo ver doen de Freudianen niet veel anders dan hem napraten. Het nieuwe in hun evangelie is de doctrine dat liegen instinctief, normaal en onvermijdelijk is - dat de mens er gewoon toe wordt gedwongen door zijn drang tot overleven. De doctrine ruimt bepaalde aloude gênes uit de weg en het hart is weer van onschuld vervuld. Zie een leugen als een dwangneurose en je ziet haar in een veel vriendelijker licht. Hopelijk hoef ik hier niet bij te vermelden dat de verhuizing van het liegen van het rijk der vrije wilsbeschikking naar dat van het determinisme niets afdoet aan de sancties die er als vanouds op volgen, gesteld dat het liegen ontdekt en kwalijk genomen wordt. De aanhangers van de theorie der vrije wilsbeschikking maken altijd de fout aan te nemen dat de deterministen gewoon een stel slechteriken zijn die een mogelijkheid proberen te vinden om te ontkomen aan de rechtmatige consequenties van hun vergrijpen. Die veronderstelling is onzin. Als ik in de getuigenbank | |
[pagina 65]
| |
lieg en als de rechter dat in de gaten heeft, word ik prompt wegens meineed gevangen gezet, onverschillig of ik nu het willoze slachtoffer van mijn dwangneurose was of niet. Het recht weigert op dit punt enig onderscheid te maken tussen een ongelukje en een onrechtmatige daad: het blote feit is het enige dat telt. Maar naarmate de rechtsgeleerdheid aan intelligentie en beschaving wint zal zij misschien uit een ander vaatje tappen, ten voordele van de leugenaars en dus ten voordele van de mensheid. De wetenschap betoont zich onversaagd deterministisch en is al begonnen haar determinisme om te wringen tot een zedenleer. Misschien wordt op een mooie morgen nog wel eens een psychoanaliticus als getuige opgeroepen om te bewijzen dat het plegen van meineed gewoon een dwangneurose is, net als met je voet meewippen tijdens een concert of de lantaarnpalen tellen langs de grote weg. Maar ik heb niet overdreven veel vertrouwen in millennia en ik voorspel ook niet dat dit millennium ooit zal aanbreken. Evenmin spreek ik een oordeel uit; oordelen is mij vreemd, zoals de oude Friedrich al zei. Maar laten we niet vergeten dat de christelijke zedenleer liegen op zich niet verbiedt. De Heilige Schrift maakt er zich op cynische wijze van af en in alle beschaafde landen doen de wetten er het zwijgen toe. Het is zelfs zo dat China het enige land is dat liegen strafbaar stelt. Meineed is natuurlijk overal verboden, evenals iedere vorm van leugenachtigheid die neerkomt op fraude en die een medemens van zijn eigendom berooft. Maar die veel meer voorkomende soort van het met de waarheid niet zo nauw te nemen die slechts ten doel heeft de persoonlijke status en waardigheid van de leugenaar te vergroten wordt met bijzonder veel toegevendheid bejegend. En dat geldt eveneens voor de soort die ten doel heeft iemand anders in hetzelfde opzicht te helpen. In het tweede geval kan liegen zelfs de status krijgen van een zeer prijzenswaardige daad. Wijlen Edward de Zevende verwierf zich, voordat hij de Engelse troon besteeg, in de hele christelijke wereld grote populariteit door zich te begeven in een regelrechte meineed. Toen hij in een rechtszaak wegens overspel werd opgeroepen als deskundig getuige, betoonde hij zich door te liegen een ware gentleman, zoals men dat zegt, teneinde een vrouw in bescherming te nemen. De leugen op zich was weliswaar zinloos: niemand geloofde dat de dame onschuldig was. Niettemin werd de man die de meineed pleegde door iedere christen geprezen om zijn goede bedoelingen, zelfs door de rechter voor wie de zaak diende, | |
[pagina 66]
| |
hoewel die toch gezworen had valse getuigenissen te bekampen met alle middelen die hem via de forensische wetenschap ter beschikking stonden. Wij allen, wormen die we zijn, zien ons af en toe voor dezelfde keus gesteld als Edward. Enerzijds kunnen we de waarheid spreken, ongeacht de gevolgen, anderzijds kunnen we haar verzachten, er nuances in aanbrengen, teneinde haar menselijk en draaglijk te maken. Iemand die gewoon is de waarheid te spreken en naar de waarheid te zoeken is bepaald niet erg gezien. Hij is nooit populair en niet zelden gaat zijn impopulariteit zo ver dat zijn leven in gevaar komt. Ga de rij martelaren, leken zowel als geestelijken, maar langs; het zal blijken dat negen van de tien van niets ernstigers werden beschuldigd dan van oprechte pogingen om de waarheid te ontdekken en te verkondigen. Zelfs tegenwoordig, hoewel de onderzoekingsdrang van de wetenschap toch een vertrouwd verschijnsel is geworden, staan dergelijke figuren overal bijzonder laag aangeschreven. De typische wetenschappelijk onderzoeker, de hinderlijke volger van de gevestigde orde, de zoeker naar de waarheid op elk gebied wordt door de overgrote meerderheid van de mensen wantrouwend bekeken en op velerlei wijze door horden genadeloze vijanden belaagd. Als hij probeert de waarheid te vinden over arteriosclerose, over shock na chirurgische ingrepen of over kanker, wordt hij door de aanhangers van de Christian Science, de osteopaten en de tegenstanders van vivisectie aan de schandpaal genageld. Als hij probeert de waarheid openbaar te maken over de regering, dan proberen haar agenten hem tot zwijgen te brengen en te straffen. Betreedt hij het rijk der fictie en probeert hij een waarheidsgetrouw beeld te schetsen van zijn medemensen, dan krijgt hij met de zedenmeesters te doen. Nergens kan hij rekenen op een welwillend gehoor en het uitblijven van aanvallen. Vooral in de Verenigde Staten staat zijn hele streven in een kwade reuk. De mannen voor wie de Amerikanen de uitbundigste bewondering koesteren zijn de vermetelste leugenaars; degenen aan wie zij de hartgrondigste hekel hebben zijn degenen die proberen de waarheid te spreken. Een Galileo zou net zo min gekozen kunnen worden tot president van de Verenigde Staten als tot bisschop van Rome. Beide hoge posten zijn voorbehouden aan mannen die door God begiftigd zijn met een buitengewoon genie om de bittere realiteit van alledag te zwachtelen in zachte illusies.
(1918) |
|