De Tweede Ronde. Jaargang 3(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Vier gedichten Mees Houkind Vergezicht Een donzen wind strijkt langs het riet. Het grootzeil rekt zich in een loom gebaar over de boot. De warme hunker naar de horizon, naar wat hier nog niet is maar daar kan zijn spant alle schoten strak. De boeg trekt verre golven naar zich toe het bruisen tintelt langs de houten flanken onder het blanke doek dat breeduit kracht vangt voor de tocht en siddert in standvastigheid. Ze zijn op weg. Wie aan de oever achterbleef tot aan de schouders in het riet ziet nog een poos de gladde streep als teken van verwijdering maar dan niets meer. Of 't moest de lege einder zijn en gras dat licht geplet blijft liggen aan de waterkant. [pagina 53] [p. 53] Als dat kon Dit gevoel is als het spelen in de late namiddag eind augustus; eigenlijk moest het eten al op tafel staan. Het schemert nog net niet maar de lucht wordt al vager met het witte van taptemelk op glas, de geluiden trekken zich terug op zichzelf in de verte en als je je adem in kon houden, als je dat kon, zou ook de tijd oplossen, zijn onverbiddelijkheid prijsgeven. Dit gevoel is als het spelen in de late namiddag, als je stil bent roept niemand je binnen. Boom Tegen de avond als de velden zich vouwen en er niets meer te pikken valt, dat driftige pikken om het beste Tegen de avond als de lucht doorschijnend wordt en er niets meer te vliegen valt, dat ernstige vliegen ergens heen Tegen de avond cirkelen oude kraaien om de torens en de kruinen met een palaver van kieskeurigheid. Dan, als ze hem vinden zijn gespreide armen herkennen, strijken ze neer voor de nacht. Hun zwijgen spreekt de stilte. [pagina 54] [p. 54] Life's Party En dan ook dit nog: dat zuigende besef bezig te zijn met iets dat op zijn einde loopt, zoals alles altijd weer. Nog even en je vingers vegen de snippers bijeen, vermijden de scherpte van het gebroken glas. De voedselresten ruikend naar de ontluistering van het verwachten wacht de vuilnisbak en na het sop staat schoon servies weer anoniem in proper onbehagen. Het is nog niet zover, zeg je, we zitten toch zo aardig om het nog brandend vuur. Er zijn toch steeds nog ogen, handen, woorden en niemand zoekt al naar het amen of zijn jas. Een lege troost. Want ik zie nu in ooit verzinken en heb niet wat ik heb, maar had al in het hebben en was, terwijl ik bezig ben te zijn, verlies wat ik nog niet gevonden heb vroeg in de morgen als de zon al ondergaat. Vorige Volgende