- Ik rook als een ketter, maar gezond ben ik wel, geloof ik.
- Dan gaat het dus goed met je.
- Wat een gelul.
- Inderdaad... Wil je nog iets drinken?
Ze leegde in één teugje haar glas en zette het weer klaar op de bar. Ik bestelde bier en genever.
De kastelein had weer bestaansreden; hoorde er ook even bij.
- Weet je dat ik niet eens weet hoe je heet, zei ik toen.
Ze keek me aan en glimlachte.
- Nee, wat gek eigenlijk, hè?
Maar haar naam zei ze niet.
We zwegen en de kastelein zette de volle glazen neer. Ik wees hem er op dat de borrel een meter meer naar links moest worden verplaatst. Hij schoot in de lach, maar deed wat ik hem vroeg.
Daarna begon ik te vertellen wat me onderweg naar het café was overkomen.
- En toen...?, vroeg ze, nadat ik mijn relaas had gedaan.
- Toen ben ik naar huis teruggegaan en heb hem in de wasmand gezet. Ik zie straks wel hoe hij het maakt.
Ik zag dat ze haar glas weer leeg had.
- Zullen we samen gaan kijken of hij nog leeft?, stelde ik voor.
Ze keek me met een veelbetekenende glimlach aan.
- Ja daar ben ik wel benieuwd naar...
Ik rekende af en we verlieten het café.
Maar toen ik de deur achter me dichttrok zag ik door de ruit dat de kastelein met een grijns rond zijn mond iets zei tegen de oude, dode heren aan de stamtafel. Ik bracht daarop mijn gezicht iets dichter bij het glas van de deur en zag hoe iedereen in het café uitbundig zat te lachen.
En toen ik me omdraaide was Het Naamloze Meisje weg, zoals ik al gevreesd had. Het ging altijd zo snel en ze bleef maar zo kort. Als ik niet had omgekeken was ze nu misschien nog bij me geweest. Was ze nog een poosje gebleven...
Ik begon de Zijlweg weer af te lopen op weg naar huis. Alles voor niets. Hoe lang was ik in het café geweest? Hooguit een uur. Wat had ik gedronken? Eerst nogal wat bier. Later aan de bar bier en genever door elkaar. Ik voelde me plotseling duizelig en nam me voor bij thuiskomst meteen naar bed te gaan.