ononderbroken, gezond haargazon... Mees boog zich verder voorover om nog beter te kunnen zien, maar daar richtte de barman het hoofd alweer omhoog en reikte hem de beide glazen pils aan.
Bob stelde voor het Geert toch te vragen; ze kenden verder niemand met een auto die voor hun plannen voelde. Mees keek tegen Geert op, hij was ouder dan zij en gedroeg zich soms tegenover hen en hun jaargenoten alsof hij met enkele zinnen het nut van hun activiteiten op zeer wankele basis zou gaan stellen. Bob werkte zich door de rokerige, bruine ruimte naar achteren en ging naast Geert staan. Hij legde hem uit wat ze van plan waren.
‘In de etalage van een van die lege pandjes die tegen de Nieuwe Kerk aangeplakt zitten, weet je wel, daar aan de Nieuwe Zijds, daar staat een metershoge foto van Frank Buchman achter het venster. Je begrijpt dat dat niet kan,’ voegde hij er met een lachje aan toe. Geert knikte.
‘Ga je mee met de auto?’ vervolgde Bob. Geert apprecieerde zichtbaar de sprong in de redenering en stemde lachend toe.
‘Ik blijf hier nog een half uurtje, dan ben ik wel los denk ik. Als jullie in de tussentijd voor een flinke kei zorgen...’
‘Prima,’ zei Bob. Hij keek op zijn horloge. Het was drie uur, de drukte in de sociëteit was nu op een hoogtepunt. Over een uur zou het licht beginnen te worden en dan werd de hele operatie al wat linker, dus over een halfuur, ja dat zou goed uitkomen.
Tegen kwart voor vier zaten ze in Geerts eend: Geert achter het stuur, Bob naast hem en op de achterbank Mees en Ger Siebeling, die de enorme klinker op zijn schoot had. Ger had maar weinig gezegd tot dat moment maar toen de auto de Utrechtsestraat indraaide zei hij ineens, bijna struikelend over zijn eigen woorden: ‘Volgens mij is het Bob zijn beurt om te gooien. Ik heb bij het Portugese consulaat gegooid, vorige week.’
‘Ja maar je hebt misgegooid, stomme lui, zodat ik het later over moest doen. En bij de Spaanse ambassade hebben Mees en ik ook gegooid en heb jij alleen maar op de uitkijk gestaan,’ rekende Bob hem rustig voor. ‘Dus...’
‘Maar ík heb toen het ANP gebeld,’ sputterde Ger.
‘Nou ja, kunst,’ onderbrak Geert hem fel, die duidelijk ongeduldig begon te worden. ‘Wat is daar nou voor lef voor nodig, om een verontwaardigde stem op te zetten in een telefooncel en zeggen dat je een toevallige passant bent die et cetera?’