De Tweede Ronde. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Drie gedichten
| |
[pagina 157]
| |
Varend naar ByzantiumI
Dat is geen land voor oude mannen. Daar liggen
De jong'ren in elkanders armen, vogels in de boom
- stervende generaties - aan het zingen,
Makreel-gevulde zeeën, zalm in de stroom,
Vis, vlees, gevogelte, de hele zomer vinden
Zij mooi wat wordt verwekt, geboren wordt en sterft.
Zij zijn zo vastgeklonken in muziek dat niemand let
Op monumenten van onsterflijk intellect.
II
Een oude man is maar een nietig ding,
Een stukke jas rondom een stok, tenzij
De ziel al handenklappend zingt en luider zingt
Bij elke rafel in zijn sterflijke kledij.
Er is geen zangschool ook dan wat men vindt
Bij monumenten van een magnifieke makelij;
En daarom ben ik scheep gegaan en kom
Tot de gewijde stad Byzantium.
III
O wijze mannen in Gods heilig vuur
Als in een gouden mozaïek gevangen,
Kom uit dat heilig vuur, die werveling,
En leer mijn ziel dan uw gezangen,
Verteer mijn hart geheel: ziek van verlangen,
Geketend aan een stervend dier,
Weet het niet wat het is; ik wens mij ingelijfd
Bij het kunstmatige dat eeuwig blijft.
| |
[pagina 158]
| |
IV
Eens uit natuur ontsnapt zal ik mijn lichaamsvorm
Nooit meer aan een natuurlijk ding ontlenen
Maar zulk een vorm als Griekse edelsmeden
Maakten van goud met goudemail erom
Ten einde 's keizers slaaprigheid te weren
Of op een gouden tak te zingen als het kon
Voor Byzantijnse edelman en vrouw
Over wat was, wat weggaat of nog komen zou.
| |
Onder schoolkinderenI
Ik loop al vragend door het schoollokaal;
Een lieve oude non-met-kap geeft antwoord;
De kindren leren rekenen en taal,
Zingen, geschiedenis; ze leren een patroon
Te knippen en te naaien, zoals het naar
De beste methode van 't moment behoort.
Kinderogen staren tijdelijk afgeleid
Naar een zestig jaar oude autoriteit.
II
Ik droom van een lijf als dat van Leda,
Gebogen over een dovend vuur;
Ze vertelt van een standje dat ze kreeg
Als kind, dat maakte haar overstuur -
En 't leek alsof onze twee zielen één
Werden in een bijna gedeeld avontuur,
Of met een variant op Plato's verhaal:
Wij zaten, eiwit en dooier, in één schaal.
| |
[pagina 159]
| |
III
En denkend aan die bui van woede of verdriet
Kijk ik van 't ene kind naar 't andre in die klas
En vraag mij af of zij toen ook zo was -
Want dochters van de zwaan zijn soms niet
Anders dan kinderen van elk ander ras -
En of haar huid de kleur had die ik zie;
En door mijn hart raast plots een wilde wind:
Zij staat hier voor mij als een levend kind.
IV
Zoals zij nu is, komt mij voor de geest.
Heeft uit het Quattrocento iemand haar
Holle wangen geboetseerd, alsof zij wind dronk
En een maal van schaduw at in plaats van vlees?
En ik, hoewel ik nooit tot Leda's soort opklom,
Mocht er toch ook zijn - maar dat is geweest.
Glimlach maar liever t'rug, toon waardig:
Vogelverschrikkers zijn soms aardig.
V
En welke moeder, op haar schoot een vorm,
Verraden door de honing van 't verwekken,
Die slapen moet en krijsen, die ontkomt
Als de herinn'ring niet te hard blijft trekken,
Wie vond haar zoon, als zij die vorm zien kon
Nu zestig winters zijn oud hoofd bedekken,
Opwegen tegen 't zeer van zijn geboorte,
Of de onzekerheid die bij zijn groei behoorde?
| |
[pagina 160]
| |
VI
Natuur was volgens Plato slechts wat schuim
Dat woei over de bleke schijn der dingen;
Solider Aristoteles speelde met knikkers
Op Alexanders vorstelijke billen;
Pythagoras, die gouden man, kon strijkstok
Of snaren laten trillen dat het klonk
Of er een ster zong, maar de Muzen gaapten:
Vodden op stokken, die een kraai verjagen.
VII
Nonnen en moeders, zij vereren beelden,
Maar die door kaarsen zijn verlicht zijn niet
Als die door moederdromen spelen,
Maar ze zijn stil als marmer en als brons.
Toch breken zij ook harten - Aanwezigheden,
Door hartstocht, vroomheid of genegenheid
Gekend, symbool van 't hemels leven,
Bespotters in onszelf van 't menslijk streven.
VIII
Het werk bloeit op of danst wanneer
Het lichaam niet gekneusd werd om de ziel,
Of schoonheid niet uit wanhoop werd geboren
Of wijsheid niet bij d'olielamp beviel.
Kastanjeboom, breedwort'lend, bloesemtoren,
Zijt gij het blad, de bloesem of de stam?
O lichaam door muziek bewogen, blik die glanst,
Wie ziet nog het verschil? De danser is de dans.
|
|