De Tweede Ronde. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Bij het vertalen van W.H. Auden (1907-1973)
| |
[pagina 60]
| |
Maar in die politieke periode had hij ook een ervaring die mystiek kan worden genoemd: ‘Op een mooie zomeravond in 1933 zat ik na het eten op een grasveld met drie collega's, twee vrouwen en een man. We mochten elkaar graag, maar waren bepaald geen intieme vrienden en ook was geen van ons seksueel geïnteresseerd in een van de anderen. We hadden tussen haakjes geen alcohol gedronken. We zaten zomaar wat te praten over gewone dingen, toen er heel plotseling en onverwacht iets gebeurde. Ik voelde een kracht in mij varen waar ik weliswaar aan toegaf, maar die ook niet was te weerstaan en die zeker niet van mij was. Voor het eerst van mijn leven wist ik precies wat het betekent om je naaste lief te hebben als jezelf- omdat ik het dankzij die kracht dééd. Ik was er ook zeker van dat mijn drie collega's dezelfde ervaring hadden, al bleef de conversatie heel alledaags. (In het geval van een van hen heb ik dit later kunnen verifiëren.) Mijn persoonlijke gevoelens tegenover hen waren onveranderd - het waren nog steeds collega's, geen intieme vrienden - maar hun hoogstpersoonlijk bestaan vond ik van oneindige waarde en een reden tot vreugde.’Ga naar voetnoot1) In zijn vroege gedichten, waarvan hij er later vele heeft gesupprimeerd, is Auden een optimist die gelooft in de verbeterbaarheid van individu en samenleving. Hij wilde moreel commentaar geven op zijn tijd, mensen de ogen openen, de weg wijzen. Maar de jaren dertig brachten het bewijs (door economische misère, oorlogsdreiging, oorlog) dat het liberale humanisme met zijn idealen van rede en gerechtigheid weinig uithaalde tegen het recht van de sterkste van staten en de zelfzucht van het individu. Stephen Spender geeft in zijn autobiografie World Within World (1951) een beeld van Audens generatie in de jaren dertig: ‘Wij waren de Verdeelde Generatie van Hamiets die merkten dat de wereld uit zijn voegen hing en er niets tegen wisten te doen. De roep die wij hoorden was helemaal niet zo absurd als het een volgende generatie misschien in de oren klinkt. In die periode had nog kunnen worden voorkomen dat Japan Mantsjoerije zou binnenvallen. Hitler had gewipt kunnen worden ten tijde van de Anschluss of de invasie van het Rijnland, de Spaanse Republiek had gered kunnen worden.’ In 1937 ging Auden naar Spanje om iets van de burgeroorlog mee te maken; in 1938 samen met Isherwood naar China, waar de Japans-Chinese oorlog aan de gang was. Zijn illusies was hij toen | |
[pagina 61]
| |
al lang kwijt. Monroe Spears haalt in zijn studie over Auden een artikel aan dat Auden publiceerde in 1955 (‘Authority in America’, in The Griffin) - een terugblik: ‘Als ik erop terugzie lijkt het mij dat de belangstelling die mijn vrienden en ik hadden voor Marx [...] meer psychologisch was dan politiek; wij waren geïnteresseerd in Marx zoals we dat waren in Freud, als een techniek om middle class-ideologie te ontmaskeren’, en: ‘Van mijn bekenden die tijdens de burgeroorlog naar Spanje gingen en geen doorgefourneerde stalinisten waren, is er niemand teruggekomen met zijn illusies intact.’ Spears geeft als commentaar: ‘Auden heeft nooit geloofd dat politieke waarden de hoogste zijn, dat ze uitstijgen boven ethische en religieuze waarden; zijn marxisme, dat altijd onorthodox is geweest, was in wezen een extra dimensie van zijn psychologische analyse die zelf in aanleg altijd al religieus was. De mate waarin Auden in zijn begintijd politiek geéngageerd was, is sterk overdreven door de critici die hem zwart willen maken als een overloper en afvallige, omdat hij de zaak van de politiek in de steek zou hebben gelaten voor de religie.’Ga naar voetnoot2)
In januari 1939 hield Auden Europa voor gezien. Hij verhuisde naar New York. In dezelfde periode begint het proces, vooral onder invloed van Kierkegaard, dat leidde tot zijn terugkeer naar het christendom. Zijn bekering en vestiging in Amerika (in 1946 volgde naturalisatie) suggereren een duidelijke breuk in zijn werk. Volgens Engelse critici is die er ook. Auden heeft lange tijd geen goed bij hen kunnen doen, als had hij met zijn geboorteland ook zijn dichterschap opgegeven. (Nog in 1960 werd hij aangevallen door Philip Larkin, in een stuk dat typerend genoeg ‘What's Become of Wystan?’ heette,Ga naar voetnoot3) waarin Larkin hem beschuldigde van verbositeit en intellectualisme sinds zijn vertrek uit Engeland.) Of zo'n breuklijn in het werk echt bestaat valt te betwijfelen. Hoogstens heeft de latere poëzie een meditatievere inslag. Ook ging hij meer belang hechten aan verstaanbaarheid, al bleef het raadzaam om bij het lezen van zijn gedichten een goed woordenboek bij de hand te hebben. Hoe kan Audens poëzie gekarakteriseerd worden? De opvallendste trek is de enorme diversiteit, zowel wat betreft onderwerp als technische uitwerking. Afhankelijk van de lengte is een gedicht van Auden of een gecomprimeerde gedachtengang of een reeks ideeën, vervat in briljant geformuleerde beelden, toespelingen, | |
[pagina 62]
| |
waarnemingen en sprekende details. In de beste gedichten gaat een heel lyrische toon samen met intellectuele diepzinnigheid, maar algemener is bij Auden een zakelijk klinkend parlando, waarin dagelijkse wendingen worden afgewisseld met woordgrappen, epigrammen, verbale kunstjes, etc. Er zijn verwijzingen naar politiek en psychologie, maar ook naar technische wetenschappen als geologie, mineralogie en sterrenkunde. De toon kan omslaan van barok naar burlesk, lyriek wordt afgewisseld met je reinste light verse. Er is een combinatie van magie en alledaagsheid. Auden was een oneerbiedige geest, spotlustig, speels, vitaal, exuberant, een causeur, en dat alles spreekt ook uit zijn gedichten. Naast werk van lange adem, soms duizenden regels, zoals Letter to Lord Byron, New Year Letter, The Sea and the Mirror en The Age of Anxiety, heeft Auden altijd aforistische korte gedichten geschreven, ironisch-lyrische songs, gelegenheidsgedichten, en zijn zo typerende praatpoëzie in een strofevorm die doet denken aan klassieke metra, berustend op accent- of lettergreeptelling. Auden bediende zich van alle mogelijke versvormen, tot ballade, villanelle en limerick toe. Maar welke vorm hij ook koos, zijn toon is altijd herkenbaar: welsprekend, intelligent, geestig en wijs. Hij was een intellectueel dichter, eerder een klassiek dan een modern dichter. Typerend is zijn uitval naar de surrealisten, in een ‘short’ uit Epistle to a Godson, Audens laatste bundel, uit 1972:
Nee, Surrealisten, nee! Nee, zelfs het wildste gedicht
moet, als proza, gegrond zijn in stemmig gezond verstand.
Een veel terugkerend thema bij Auden is de tegenstelling vrijheidgebondenheid. Vrijheid zonder discipline is gratuit. En poëzie moest beantwoorden aan regels, zoals hij onder woorden bracht in een ander ‘short’ uit dezelfde bundel:
Gezegend de metrische regels die automatisme verhoeden,
dwing ons tot nader inzien, vrij van het kluisterend Ik.
Auden zag kunst als een spel met regels en poëzie noemde hij een ‘spel van kennis’ (Zie ook Audens ‘Vierkanten en rechthoeken’ elders in dit nummer). Audens opvatting hieromtrent is goed samengevat door de criticus Richard Hoggart: ‘Poëzie is allereerst een spel - eten vorm van magie en plezier, iets bevrijdends, een | |
[pagina 63]
| |
soort stoeien; het spel heeft vaste regels en vereist discipline, maar uiteindelijk hangt er altijd iets af van de factor geluk. Toch houdt poëzie verband met kennis en haar magie heeft betekenis. De kennis is echter een bijprodukt van het spel en komt indirect, zoals bij een kind dat ernstig verdiept is in zijn spel.’Ga naar voetnoot4) Barbara Everett legt er de nadruk op in haar boek over Auden dat hij zich graag een ‘Maker’ noemde, naar de grondbetekenis van het woord ‘poet’, een vakman, een professional. Zij geeft de volgende karakteristiek van Auden: ‘een verbale magiër en iemand met een diepe liefde voor de kunst van woorden. De vruchtbaarheid van zijn verbeelding, zijn scherp inzicht, zijn mimetisch reageren op de verbale ritmen en literaire stijlen van anderen, zijn eigen indrukwekkende en obsederende ritmiek, zijn plezier in linguistische eigenaardigheden, technische taal, syntactische variaties - ze worden allemaal gebruikt, geëxploreerd en geëxploiteerd om hun eigen mogelijkheden. [...] In zijn poëzie kan Auden redeneren, peinzen, grappen maken, roddelen, zingen, analyseren, de les lezen, donderen en gewoon praten; hij kan naar believen klinken als een psycholoog op een politiek platform, een theoloog op een feestje of als een verliefd geworden geoloog; hij kan onzinnige theorieën gezag en waardigheid verlenen en krantekoppen tegelijk waar en melodieus laten klinken.’Ga naar voetnoot5) Wat betreft de vertalingen van Audens poëzie in dit nummer: de vertalers hebben zich beperkt tot Audens ‘kortere’ gedichten, merendeels te vinden in de Collected Shorter Poems, en daaruit op basis van voorkeur en vertaalbaarheid een keuze gemaakt die een bescheiden indruk kan geven van Audens veelzijdigheid en raffinement. Vier of vijf van de gedichten kunnen gerekend worden tot de populaire klassieken van Auden die in geen bloemlezing ontbreken. De vertaling van ‘The model’ is eerder gepubliceerd, en wel in het eerste nummer van De Tweede Ronde (zomer 1980), zij het in een versie die afwijkt van de huidige. Alle andere vertalingen zijn nieuw. De gedichten zijn, weer vergezeld van het verkleinde origineel, opgenomen in chronologische volgorde. |
|