Turias ende Floreta
(1904)–Anoniem Turias ende Floreta– Auteursrecht onbekendHoe Turias eenen brief ontfinc van sinen vader dat hi tegen twee coningen oorloge hadde.DIe heeren overGa naar voetnoot2) tafel sittende ontfinc Turias eenen brief die een bode van sinen vader bracht, inhoudende hoe sijn vader oorloge hadde teghen twee coningen, welcken brief hi thoonde den iongelinc Corvelin ende den anderen heren die bi hem waren die des seer rouwich waren, want si hem alle tsamen met goeder herten beminden gelijc oft alle tsamen sijn broeders hadden geweest. Na dye maeltijt is Turias ende Corvelin met alle den anderen heren te hove gegaen. Ende die iongelinck Corvelin ginc inde camer daer hi den keyser trelaes des briefs dede die aen Turias comen was, inhoudende van die oorloge die coninc Canamor sijn vader hadde tegen twee coningen. Die keyser dat hoorende was droevich om dat Turias vader oorloge had tegen die twee coningen, ende is wt sijn camer comen met Turias inden hof gaende daer hi hem vertelde tghene dat Corvelin sijn sone hem vertrockenGa naar voetnoot3) hadde, tot Turias segghende dat hem seer leet was dat dye twee coningen tegen sinen vader oorloochden, daerom waert saecke dat hen beliefde hy soude aen die twee coninghen brieven seynden, ontbiedende dat si | |
[pagina 57]
| |
cesseerden van dier oorloghen, sonder den coninc Canamor sinen vader in eeniger manieren overlast te doene, oft en waer hem dat niet genoech hi soude hem gheven vijf duysent mans van wapenen voor een iaer, oft twee betaelt, om met hem ten onderstande sijns vaders te reysen. Als die keyser dit geseyt hadde, custe Turias des keysers handen tot hem seggende. Here ic dancke uwer hoocheyt der duecht ende ghenaden, dat sonder verdienste uwe maiesteyt mi presenteert den coninck mijnen vader in dese oorloghe bistant te doene. Mer heere sprekende by oorlove tot uwer hoocheyt, van tgene dat uwe genade seyt, brieven te scrijven totten twee coningen, dat si van dese oorloghe cesseren, dien aengaende bidde ic uwe hoocheyt dat niet te doen, want dat en soude niet sijn des conincx mijns vaders eere, noch mijn eere noch oock die eere onser vriendenGa naar voetnoot1), want men soude meenen dat wi dat wt vervaertheden deden. Voorts here dat ghi segt dat ghy mi gheven sout .v. duysent mans van wapenen, dat neme ick in sonderlinge dancbaerheyt, mer heere op dese tijt begeer ic alleen te reysen op mijn casteel om mi te beraden met den coninc Ados mijnen sweerGa naar voetnoot2) die mi verwachtende is, daerom bidde ick dat uwe hoocheyt mi op dese tijt alleen laet reysen. Die keyser dye woorden Turias verstaende, en wilde hem niet meer quellen, met hem wten hof gaende, ende Turias was dien dach vrolijc metten heeren. |
|