Yn 'e fierrekiker:
Dr. O. Postma, de Eksakte
Yn de Nederlânske periodyk Euclides, Tijdschrift voor de didactiek van de exacte vakken jg. '59/60, komt in nijsgjirrich opstel foar fan prof. dr. O. Bottema út Delft oer Dr. O. Postma, wis- en natuurkundige, dêr't wy hjir in pear einen út oernimme. Nei dizze ‘oudste dichter van West-Europa’ oan syn lêzers foarsteld to hawwen, hwerby't er û.o. de Postma-nûmers fan De Tsjerne (1953) en It Beaken (1958) yn it sin bringt, skriuwt dizze heechlearaer it folgjende:
‘Karakteristiek voor het wetenschappelijke werk van Postma - men herkent dezelfde trekken in het uitvoerige historische oeuvre van zijn latere levensperiode - is wat men misschien zijn positief gerichte kritische gesteldheid mag noemen. Hij leeft in een staat van onvrede met de halve waarheid en kan er slecht in berusten dat hem begrippen of ontwikkelingen niet helder voor de geest staan. Aan bewondering voor grote figuren ontbreekt het hem niet, maar reeds in zijn proefschrift blijft zijn intellectuele argwaan zich tegenover de meest eminente autoriteit handhaven, niet uit zucht tot beter weten, maar uit verantwoordelijkheidsbesef tegenover zichzelf. Bij deze gesteldheid verwondert het niet dat Postma's aandacht ging naar de problematiek van de physica aan haar basis. Zijn geschriften daarover - na een halve eeuw uiteraard naar feitelijke inhoud voor een deel nog slechts van historische betekenis - zijn tegengesteld aan wat het oppervlakkige vermoeden van een dichter verwachten zou. Geen schemerige speculatie, doch een rationeel vertoog; voor metrum en melodie het zakelijke proza en de logische gevolgtrekking. En het is op de een of andere wijze een bevrijdende gewaarwording te beseffen dat dezelfde man en reeds in dezelfde tijd subtiele verzen schrijven kon over leven en landschap. Wie buiten hun taal staat kan een indruk krijgen van de aard van dit dichterschap als hij weet dat Postma een bewonderaar is van Slauerhoff en zo verwant met Rilke en Emily Dickinson dat hij ons meesterlijke vertalingen van hun poëzie kon schenken.
In 1903 publiceerde Postma de monografie “Het meten, een kennistheoretische studie”, waarin hij met als uitgangspunt geschriften van Helmholtz, Husserl, Poincaré en vele anderen (waaronder ook Bertrand Russell, waarlijk zijn tijdgenoot) in het reine tracht te komen met de vraagstellingen van het onderwerp. De aard der physische grootheden en het hun vergezellende getallensysteem, de “eigenlijke” en de “surrogatieve” meting, de abstracte ruimte der meetkundigen naast en tegenover die der “werkelijkheid”, de principiële moeilijkheden bij de meting van lengte, tijd en massa hebben zijn aandacht. De relativiteitstheorie zou hier spoedig meer licht brengen; Postma is later op deze vragen voor zover ik weet niet teruggekomen.’
‘Na 1918 blijft de Friese dichter, die later zijn verzen samenvat in enige prachtige bundels, maar de physicus Postma maakt plaats voor de historicus. Zijn bibliografie vermeldt tientallen artikelen en enkele uitvoerige boeken over de geschiedenis van het recht, de landbouw en het maatschappelijke leven in zijn gewest. Hij vertrekt in 1933 van Grins naar Ljouwert en werkt daar met onvermoeide drang en blijvend heldere geest. In een van zijn verzen noemt hij zichzelf een âld fintsje en wie zou hem, gezien de jaartallen, willen tegenspreken? Wat hij voor Friesland betekent heeft vorm gevonden in een rij van huldigingen en velerlei eerbetoon; hij weet die te waarderen met oprechte voldoening, maar ook met de speelse zin die zijn wezen niet vreemd is.
In Postma gaan sense en sensibility evenwichtig samen, uiterste gevoeligheid met scherpe neiging tot weten; hij is even wijsgerig zachtmoedig als stil onverzettelijk. Volgens sommigen is hij daarom het friese karakter in zijn uitnemendste verschijningsvorm. Tot dit bijzondere land zou men willen zeggen: zo zij het.’
D.A.T.