| |
| |
| |
Boijmans en de buren
CKV en vmbo in Rotterdam
Rotterdam is de werkstad. Een cliché dat bewaarheid wordt bij het binnengaan van museum Boijmans Van Beuningen. Door de geïmproviseerde wanden, busjes en betonmolens heen, is het even zoeken naar de entree, maar eenmaal binnen valt op het eerste gezicht niet veel te merken van de verbouwing. Is er sprake van een letterlijke verbouwing of ook figuurlijk: maakt het museum zich op voor de vmbo-leerling? Een gesprek met Boijmans en zijn buurman.
Anne-Mariken Raukema
Al voor de introductie van het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV), ruim drie jaar geleden, namen de belangrijkste culturele instellingen in Rotterdam het initiatief de zaak meteen goed aan te pakken. Op initiatief van Jeanette van der Valk van het Ro-theater kwamen alle culturele instellingen in de stad bijeen. Een van de medespelers was museum Boijmans Van Beuningen. Dominique Vos de Wael, een van de vijf medewerkers van de afdeling educatie, licht de ontwikkelingen toe: ‘Voor ons was het belangrijk om onderling te linken met de verschillende kunstdisciplines. Al voor de educatieve uitgevers met de CKV-thema's kwamen, hadden wij al een paar thema's gekozen en uitgewerkt waar alle partijen en vooral de leerlingen iets mee konden. Er is geloof ik indertijd nogal wat gesteggeld over wie als eerste het thema “de stad” had gekozen. Rotterdam zou culturele hoofdstad worden, en dan ben je gek als je zo'n thema onbenut laat. We kozen onder andere ook voor “de liefde”. Het Ro-theater, de filmhuizen, muziekinstellingen, andere musea en ook wij konden daarmee goed uit de voeten. Wij maakten educatief materiaal rond onze vaste collectie; voor de podia betekende het dat er wel meer moest worden geschoven in de programmering, wat dat betreft zijn wij als museum in het voordeel. Wij kozen voor de zogenaamde “Boijmans' Liefdestrip”; leerlingen konden kiezen uit een van de subthema's - versieren, verleiden, ouderliefde, huwelijk, liefdesproblemen of tederheid - en werden aan de hand van eerst kijkvragen en daarna verdiepingsvragen langs delen van de vaste collectie geleid. Oude en moderne kunst, het prentenkabinet en de afdeling kunstnijverheid, overal kwamen ze.
Als scholen komen, vooral scholen van buiten Rotterdam en de minder kapitaalkrachtige scholen, raden we de docenten aan de leerlingen vooraf onze site te bezoeken. Zeker voor de onderzoeksvragen en de praktijkvragen is de site noodzakelijk. Jammer genoeg komt bijna niemand van de Tweede-Faseleerlingen aan de praktijkvragen toe. De meesten blijven in de fase van de verdiepingsvragen hangen.’
| |
Internet
Wie op de site (www.boijmans.kennisnet.nl) doorklikt via ‘onderwijs/CKV/eindexamens’ krijgt een overzicht van wat het museum het voortgezet onderwijs te digitaal bieden heeft. Een prentenboek in tien talen, programma's die aansluiten bij CKV-1, CKV-2 en KCV, biografieën van beeldend kunstenaars, stromingen (van ‘Abstract expressionisme’ tot ‘Vlaamse barok’), verwijzingen naar andere websites natuurlijk, een verklarende woordenlijst, een virtuele wandeling door het museum en de thema's. Aan de hand van drie thema's (‘Woord & beeld’, ‘Beeld & voorbeeld’ en ‘Emoties’) word je als leerling verleid en voorbereid op het museumbezoek. Het wordt ‘Emoties’. Uit een groot scala, van Albrecht Dürer, via Matthijs Maris valt de keuze op Bas Jan Ader. Er is een kort tekstblokje over de fotograaf, en als je wilt een biografietje en link mogelijkheden naar collega's als Ger van Elk. Wie voor de ‘Boijmans Liefdestrip’ gaat, kan kiezen uit ‘Narcisme’, ‘Onbeantwoorde liefde’, ‘Geheime liefde’ en ‘Onmogelijke liefde’. Aan de hand van werken van Rubens en Daan van Golden wordt uitleg gegeven op hoe zij het onderwerp ‘Onmogelijke liefde’ in hun werk behandelen.
Vos de Wael: ‘Het oude lesmateriaal hebben we wel aangepast. Dat heeft ook te maken met de veranderde opstelling en de verbouwing. Al het
| |
| |
materiaal wordt eerst op een paar scholen in de regio uitgeprobeerd en in gesprekken met docenten geëvalueerd.’
| |
Tweede Fase en vmbo
Het riekt allemaal erg naar de Tweede Fase. Pragmatiek kan het museum niet onthouden worden. CKV-1 wordt immers pas volgend jaar verplicht voor het vmbo. Met een verhoudingsgewijs fors percentage vmbo-leerlingen moet het Rotterdams museum al iets voor deze onderwijsvorm gedaan hebben. Vos de Wael: ‘Van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs, zit tachtig procent op het vmbo. Ja, dat is hoger dan het landelijk gemiddelde. Ook daarin toont Rotterdam zich misschien wel als echte werkstad. Anders dan bijvoorbeeld Amsterdam.’
Voor het vmbo bestaat al een pakket, maar dat heeft een heel andere aanpak dan de ‘Liefdestrip’ of het Jheronimus Bosch-project voor de bovenbouw van havo en vwo. Het sluit aan bij de leerwegen en zijn erg gericht op de techniek in het museum, het bouwen van tentoonstellingen, met de financiële kant van ons vak, met de verzorgende aspecten en de meer administratieve. ‘Dit wel altijd in combinatie met de inhoud van een tentoonstelling’, licht Vos de Wael toe. ‘Veel vmbo-groepen zijn al in huis geweest voor een kijkje achter de schermen, maar dat is organisatorisch niet altijd even makkelijk. Bijvoorbeeld: de technische dienst is niet elk moment van de dag aanspreekbaar voor de leerlingen. We denken er over om er een filmpje van te maken, met alle mogelijke aspecten erin en die je te allen tijde af kunt spelen. Minder echt, maar wel zo praktisch...’
De medewerkers van de educatieve afdeling hebben graag vmbo-leerlingen over de vloer. ‘Het vraagt wel veel inzet en een didactische trukendoos, maar ze zijn ook veel opener en spontaner dan menig vwo-er. De workshops rond de tentoonstelling van Keith Haring werkte erg goed; zijn beeldtaal is voor deze leerlingen erg herkenbaar. Veel is natuurlijk afhankelijk van de docent. Zij weten dat zij verantwoordelijk zijn voor de orde, wij zijn dat voor de inhoud. Met de meeste docenten werkt die afspraak goed, maar een enkeling trekt zich terug en lijkt blij even van zijn klus te zijn bevrijd. Bij de entree van het museum komt een “open depot” waarbij leerlingen een introductie te zien krijgen van het museum.’ Dat moet in mei 2003, als de verbouwing moet zijn voltooid, gerealiseerd zijn; net op tijd voordat CKV voor het vmbo ook verplicht is. Dit schooljaar wordt gebruikt om het nieuwe project ‘Ik zie het zo!’, rond gebruiksvoorwerpen uit te proberen. Op een paar scholen voor vmbo in Rotterdam gaan de pilot nu van start. Drie lessen worden op school uitgevoerd door de CKV-docent, de laatste les wordt in het museum gegeven. Iedere leerling kiest thuis een dierbaar voorwerp en neemt dat mee naar school. In groepen van vier legt een ieder uit waarom het zo belangrijk voor hem of haar is. Aan de hand van die verhalen maakt elk groepslid een waarderingspiramide; het meest waardevolle bovenin, het minst onderin. Op deze manier ervaren leerlingen dat ook museale voorwerpen een eigen verhaal hebben en niet lukraak zijn gekozen. In het museum vindt de les op de afdeling Kunstnijverheid plaats en maken de leerlingen samen een scenario voor een reclamespotje over een van de voorwerpen op de afdeling. Het verhaal achter het voorwerp.
| |
Samenwerking
Er is natuurlijk ook samenwerking met andere culturele instellingen om het aanbod op een goede manier aan het onderwijs bekend te maken. Vos de Wael: ‘Elk jaar in mei is er in Rotterdam een educatieve beurs, een initiatief van de SKVR, een beetje tussen de Uitmarkt en de Nederlandse Onderwijs Tentoonstelling in. De folder van het Jheronimus Bosch-project lag daar bijvoorbeeld. Er komen veel scholen en vrijwel alle culturele instellingen staan er en geven stukjes van voorstellingen.’ Om het aanbod bij de leerlingen bekend te maken, is er sinds anderhalf jaar de Dimi, een soort uitagenda, die van september tot en met juni uitkomt en via de CKV-docenten wordt verspreid en waarin het hele culturele aanbod in Rotterdam staat gerangschikt en toegelicht. Ook ligt de Dimi - niemand weet waar die naam vandaan komt - in de bibliotheek en de musea. Alle deelnemende culturele instellingen leveren een financiële bijdrage en er is een bescheiden subsidie van de gemeente Rotterdam.
Dat de leerlingen uit Rotterdam en omstreken Boijmans weten te vinden, blijkt uit de recente tentoonstelling rond Jeroen Bosch. Vos de Wael: ‘Daar hebben we een speciaal CKV-boekje bij gemaakt, met kijk- en onderzoeksvragen door elkaar. Leerlingen leerden te vergelijken door te moeten linken met navolgers van Bosch. Op tien maandagen, wanneer normaal gesproken het museum dicht is, was het museum open voor de scholen. Basisschoolleerlingen en die van het vmbo werden rondgeleid, de Tweede Fase-leerlingen bezochten de tentoonstelling individueel. In de zalen stonden collega's die dienst deden als “vraagbaak”. Er zijn 15.000 leerlingen geweest, ja, gemiddeld 1.500 per dag. Elk kwartier mocht een nieuwe groep naar binnen. Ze bleven anderhalf uur in huis. Het was echt een tour de force, we hebben veel extra mensen in moeten zetten, maar het was wel de moeite waard.’
Ook sponsoring is allang geen vreemd verschijnsel meer. ‘KPN wilde ook de scholieren bereiken. Samen hebben we
| |
| |
een cd-rom voor het voortgezet onderwijs gemaakt met daarop twee spellen; een memory en een cartoonspel. Bij het memory moesten steeds combinaties worden gezocht; tweeluiken, een tekening en een schilderij en meer. Bij het cartoonspel konden de jongeren figuren in een Bosch-decor plaatsen en daar dan een verhaal bij maken.’
| |
KCV
Voor het vak Klassieke Culturele Vorming (KCV) is naar Vos de Waels idee minder ontwikkeld en daardoor minder uit de verf gekomen. ‘Het zou me niet verbazen als dat op den duur verdwijnt. Twee jaar geleden hadden wij de tentoonstelling “Hollands Classicisme, het andere gezicht van de Gouden Eeuw”. Het gaf een mooi overzicht van kunstenaars die zich lieten inspireren door de klassieke beschaving. Speciaal voor het toen nieuwe KCV en CKV hebben we een project ontwikkeld. Voor KCV-leerlingen was het interessant, omdat ze kennis konden maken met Hollandse kunstenaars uit de zeventiende eeuw. Ook konden ze onderzoeken op welke manier men in die tijd met het klassieke erfgoed omging. Het Ro-theater voerde in diezelfde periode Dido en Aeneas op. Daarna hebben we bij de tentoonstelling van Paul Klee een KCV-project ontwikkeld. Van veel gymnasiumdocenten begrijp ik dat ze alleen maar op museaal gebied naar het RMO (Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden) kunnen.’
Op veel scholen wordt het vak CKV-1 wel zwaar aangezet. Dat komt volgens Vos de Wael voor een deel door de methoden. ‘Als museum merken wij aan de leerlingen niet of ze wel of geen methode gebruiken en als ze er een gebruiken is dat vaak Palet. Dat horen we van de docenten, want die praten daar vaak over. Het vak is geïntroduceerd om onderwijs en culturele instellingen bij elkaar te brengen. Daar heb
je niet per se een methode voor nodig, vind ik zelf.’
| |
Talking to you(th)
Voor de voorlaatste klassen heeft Vos de Wael samen met Hanne Hagenaars, die werkzaam is bij het centrum voor beeldende kunsten ‘Stroom’ in Den Haag, een boek gemaakt, Talking to you! Art for you(th). Via de CKV-docenten krijgen alle leerlingen van 3-vmbo, 4-havo en 5-vwo en 5-gymnasium het
| |
| |
dikke, kleurrijke boek. Aan de hand van thema's die dicht bij de jongeren zelf liggen (onder andere ‘je diepste zelf’, ‘help, een haar!’ en ‘in huis/house’) wordt een deel van de museumcollectie getoond. Het boek bevat introductieteksten op het thema en tekstbijdragen van een bont gezelschap van hedendaagse beeldend kunstenaars, acteurs, schrijvers en jongeren zelf. Het kloeke boek - bijna A4-formaat, full colour en ruim een centimeter dik - werd in maart dit jaar verspreid en wordt vaak naast de methode gebruikt. Volgens Vos de Wael is er geen sprake van concurrentie met de methoden, omdat het gebruik ervan erg verschilt. Uit de teruggekomen evaluatieformulieren blijkt dat sommige docenten er niets mee doen - met name uit het vmbo komen geluiden dat het te highbrow zou zijn - maar het merendeel is erg enthousiast en zegt het ook in het examenjaar te zullen gebruiken.
| |
Kunsthal
Heel anders gaat het er aan toe bij de buurman in het Rotterdamse museumkwartier: de Kunsthal. Het is tien jaar geleden dat het initiatief voor de tentoonstellingsruimte werd genomen, naar buitenlands voorbeeld. Het onderscheid tussen het particulier initiatief en het gesubsidieerde museum laat zich niet alleen illustreren aan de hand van de toegangsprijzen (Boijmans is gratis toegankelijk voor jongeren tot 18 jaar en museumjaarkaarthouders; de Kunsthal vraagt € 3,50 tot 18 jaar - dat is 45% korting op de reguliere entreeprijs van € 6,50 - en accepteert de Museumjaarkaart niet), ook bij het onderwerp ‘educatie’ lopen de opvattingen uiteen. Bestaat die afdeling bij Boijmans uit zes formatieplaatsen, bij de Kunsthal ontbreekt de afdeling geheel en al. Het is dat Saskia Cornelissen, medewerker communicatie, er hart voor heeft en er zomers wat tijd voor heeft, anders zou er niets gebeuren. Van de gemeente Rotterdam ontvangt de Kunsthal wat subsidiegeld, maar te weinig om daarmee iemand op educatie te zetten. Met twaalf man personeel wordt de hele Kunsthal gerund. ‘Zoals we nu functioneren, draait het’, aldus Cornelissen.
Logisch dat er veel samenwerkingsverbanden worden aangegaan en publieksonderzoek een belangrijk onderwerp is. Villa Zebra, een paviljoen op steenworpafstand, werkt nauw samen met de Kunsthal; er worden workshops voor jonge kinderen georganiseerd bij tentoonstellingen als ‘Sieraden uit de Oriënt’ en ‘Oerbeesten in het zand’.
Met uitgeverij Lemniscaat wordt samengewerkt aan een tentoonstelling over de kinderboekillustraties van Piet Gobler. Een klapper van formaat moet ‘Wonderland, van Pietje Bell tot Harry Potter’ worden, de tentoonstelling waarbij een groot deel van de collectie kinder- en jeugdboeken uit de Koninklijke Bibliotheek in de Kunsthal wordt getoond. De tentoonstelling is de laatste drie maanden van het jaar te zien. Voor het basisonderwijs wordt in een lespakket voorzien.
Soms maakt Cornelissen een lesbrief of kijkwijzer bij een expositie, waarmee leerlingen individueel of in kleine groepen door de tentoonstelling kunnen. Met gepaste trots vertelt Cornelissen dat de Kunsthal erg populair is onder scholieren; zij neemt eenderde van de omzet CKV-bonnen in Zuid-Holland voor haar rekening. Dat is echter niet zo vreemd, als bij de collega-tentoonstellingsruimten de leerlingen om niet naar binnen mogen. Opmerkelijk genoeg meldt Cornelissen dat uit een van hun onderzoeken blijkt dat noch het CJP-magazine, noch de Dimi door de jongeren in Rotterdam gelezen wordt. Uit extern tijdsbestedingonderzoek blijkt dat allochtone Rotterdamse jongeren - zij vormen een grote groep; 58% van de jongeren in de havenstad is van allochtone herkomst - minder vaak een museum bezoeken dan autochtone. Een uitzondering maken ze voor het Maritiem Museum en de Kunsthal. ‘De Kunsthal is het populairste museum onder de Marokkaanse jeugd tussen de 13 en 25 jaar in Rotterdam’ meldt een persbericht van eind juni. Eigen onderzoek maakte duidelijk dat het profiel van de voucher-leerling is de vijftienjarige havist die in groepsverband het museum bezoekt. Met die achtergrond worden de materialen gemaakt.
Helaas blijven hierbij de vmbo-ers nogal achter. En dat met ruim tachtig procent vmbo in Rotterdam? Er moet dus nog heel wat werk verzet worden.
Anne-Mariken Raukema werkt bij Stichting Lezen en is hoofdredacteur van Tsjip/Letteren.
|
|