Redactioneel
Literatuur lezen is ervaringen opdoen, net als bij elke vorm van genieten van kunst. Meegesleept worden in de wereld van het verhaal, geboeid door de gedragingen, overwegingen, uitspraken van de romanfiguren, geschokt, verrast, ontroerd, geamuseerd, tot nadenken aangezet, zitten we met een boek in een hoek. Alle kennis die deze ervaringen kan verdiepen, is meegenomen, maar wie meer nadruk legt op ‘het jurkje’ in plaats van op ‘het kind’, is ietwat onlogisch bezig.
Toch is het literatuuronderwijs pas de laatste decennia ervaringsgericht, is de lezer pas sinds kort ‘ontdekt’. Tot 1970 was de historisch-biografische aanpak in Nederland de enig mogelijke invulling van het literatuuronderwijs - zoals dat in heel veel landen van Europa tot op de dag van vandaag het geval is! Na 1970 werd de structuuranalytische aanpak geïntroduceerd, en kwam het literaire werk ‘als autonoom geheel’ centraal, en vanaf ongeveer 1990 is de tekstervaringsaanpak in de praktijk van het Nederlandse literatuuronderwijs terechtgekomen.
In deze aflevering van Tsjip/Letteren staat het leesdossier centraal: bij uitstek het middel waarmee ervaringsgericht literatuuronderwijs vorm kan krijgen, een onmisbaar instrument om de literaire competentie van de leerling te vergroten. Veel van de bijdragen werden gepresenteerd op de Najaarssalon van de Stichting Promotie Literaire vorming, waar zo ongeveer alle aspecten van het leesdossier, zoals de begeleiding, de inrichting en de toetsing, aan bod kwamen. Docenten laten zien hoe zij concreet werken met het leesdossier, of, op het vmbo, met het fictiedossier, en wat leerlingen daar zoal aan fraais in opschrijven.
Als deze aflevering van Tsjip/Letteren een ding kan duidelijk maken, is het wel dat goed literatuuronderwijs eigenlijk niet meer mogelijk is zonder dossiervorming. Het is niet te hopen dat we - als de inhoud van de Tweede Fase over enkele jaren geëvalueerd gaat worden - nog eens op de barricaden zullen moeten om te zorgen dat dit onmisbare instrument ons wordt ontnomen. Het zou ook voor goedwillende buitenstaanders als mevrouw Adelmund en haar ambtenaren duidelijk moeten zijn dat wie het leesdossier wil afschaffen, beter maar meteen het hele literatuuronderwijs kan begraven.
Zo'n vaart zal het echter niet lopen: naarmate meer docenten de nuttige en zinnige kanten van het leesdossier gaan ervaren, en de praktische problemen rond deze manier van werken nog hanteerbaarder zijn geworden en/of opgelost, zal het leesdossier steeds meer als een volstrekte vanzelfsprekendheid worden gezien.
Joop Dirksen