column
Werkelijkheid
Jacques de Vroomen
Het lijkt zo simpel, maar simpel is het allerminst, het begrip ‘werkelijkheid’. Bij de menselijke werkelijkheid kun je globaal aan twee niveaus denken. Je hebt het niveau van de retoriek en het niveau van het zintuiglijk concrete. Als u mij bijvoorbeeld vraagt naar mijn opvattingen over het huwelijk, betreed ik het niveau van de retoriek. Als u vervolgens nauwkeurig, met geheime camera's bijvoorbeeld, de praktijk van mijn huwelijksleven in beeld brengt, bent u op concreet niveau bezig. Het zou goed kunnen dat u in dit geval een relatie ziet, tussen de retoriek en het concrete in praktijk en beeld gebrachte huwelijk. Zeer waarschijnlijk stoot u echter ook op verschilpunten. Verschillen kunnen het gevolg zijn van ordinair liegen. Ik doe mij welbewust mooier of modieuzer voor dan ik ben. Maar geconstateerde verschillen kunnen lang niet altijd worden afgedaan als ‘leugens’. Ik noem een voorbeeld op een ander terrein. Een docent Nederlands zegt in een interview dat hij sterk geporteerd is voor communicatief moedertaalonderwijs. Een onderzoeker ziet hem vervolgens in zijn lessen een onevenredig groot deel van zijn tijd aan spelling besteden. Geconfronteerd met zijn eerdere uitspraak zegt de docent: ‘Ja maar als ze, bijvoorbeeld in brieven, spelfouten maken, is dat zeer storend voor de communicatie.’ De docent kan een smoesje debiteren. Maar het kan ook anders liggen Het is heel goed mogelijk dat er in de eigen visie geen sprake is van een tegenstelling tussen retoriek en concrete praktijk.
In de eerste zin van mijn stukje schreef ik over ‘menselijke werkelijkheid’. De werkelijkheid van mensen, niet van dieren, kent een beneden- en een bovenetage. De bovenbouw, de retoriek, is een essentieel deel van de menselijke werkelijkheid. De retoriek is veel meer dan een vlag die de lading moet dekken. Ze is ook meer dan ‘de theorie’. Laat ik het toelichten vanuit de cultuurgeschiedenis. Neem het begrip ‘het ridderlijke’ in de late middeleeuwen. Ook daar zie je bovengenoemde twee niveaus. Concreet waren ridders in hun tijd doorgaans druk bezig met het consolideren en zo mogelijk uitbreiden van hun macht. Intriges, valse beloften, omkoperij, openlijke oorlog. Je komt het allemaal tegen. Op retorisch niveau was de ridder primair onbaatzuchtig. Hij kwam op voor zwakken als er onrecht dreigde en bij vrouwen was hij geen lompe macho, ook niet de versierder maar de man van hoofse omgangsvormen. Moderne historici kijken veel meer dan vroeger door een economische bril naar het verleden. Over de late middeleeuwen kun je bijvoorbeeld lezen dat het economisch zwaartepunt in de samenleving was komen liggen in de steden bij de opkomende burgerij. Die burgers beschikten over veel meer geld dan de sterk verarmde adel. Dit moderne beeld van de laatmiddeleeuwse samenleving schiet tekort omdat de werkelijkheid maar op één niveau, het eerder genoemde concrete niveau, gedefinieerd wordt. Met het platter worden van de beurs was het niet gedaan met de uitstraling van de ridderlijke stand. Want het retorisch niveau was met het financieel niveau niet gelijkelijk gedaald. De literatuur biedt hiervan een overtuigend bewijs. Voor de leeswolven en wolvinnen van die tijd waren de ridderromans niet aan te slepen. In de literatuur kom je overigens, net als in het leven buiten die literatuur, bovengenoemde twee niveaus voortdurend tegen.
Neem bijvoorbeeld het abel spel Lanseloet van Denemerken. Lanseloet, kroonprins van Denemarken, is een puber van pakweg zestien jaar. Hij is verliefd op een meisje van lagere stand, Sanderijn. Jonge meisjes waren in de middeleeuwen, net als tegenwoordig, doorgaans een stuk verstandiger dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Sanderijn houdt Lanseloet op afstand omdat ze zich realiseert dat hij zijn trouwbelofte niet kan waarmaken. Haar stand is daarvoor immers te gering. Als de moeder van