| |
| |
| |
Is er nog hoop voor de zeventiende eeuw?
De historische letterkunde dreigt zo langzamerhand het stiefkind van het literatuuronderwijs te worden. In de betrekkelijk korte tijd die we in de Tweede Fase aan literatuur kunnen besteden, blijven er vaak weinig mogelijkheden over om de toch niet altijd toegankelijke teksten aan de leerlingen te slijten, zeker niet als je hen in het studiehuis zelfstandig aan het werk moet zetten. Bovendien worden belangrijke didactische vragen door de gewijzigde omstandigheden steeds moeilijker oplosbaar. Als er maar weinig teksten aan de orde kunnen komen, kies je dan voor de grote klassieken of juist voor eenvoudiger teksten die in hun tijd in brede lagen van de bevolking populair waren? En wat is dan de juiste aanpak?
Cor Geljon
Zowel de ontwikkeling van het historisch bewustzijn als het besef van samenhang tussen heden en verleden is een belangrijke functie van het onderwijs in de oudere letterkunde, maar hoe doe je dat in die paar uur? De schoolboeken bieden wel enig soelaas, maar presenteren vaak een etalage vol mogelijkheden, waaruit het moeilijk kiezen valt.
De laatste tijd komen steeds meer vakwetenschappers in het geweer, gelukkig niet alleen meer met klaagzangen over de verloedering van het literatuuronderwijs, maar met nieuw materiaal dat leerlingen in de eenentwintigste eeuw zou kunnen boeien. Zo verschenen in de serie Tekst in Context onder redactie van Frits van Oostrom en Hubert Slings een aantal smakelijk uitgevoerde uitgaven van Middelnederlandse teksten als Karel en Elegast, Reinaert de Vos en het werk van Van Maerlant.
Tekstfragmenten worden afgewisseld door blokjes met interessante achtergrondinformatie en fraaie illustraties, en met behulp van de vragen en opdrachten bij ieder hoofdstuk kunnen de leerlingen zonder veel hulp van de docent aan de gang. Deze zogenoemde ‘sandwichmethode’ wordt uitvoerig onderbouwd in het in maart van dit jaar verschenen proefschrift van Hubert Slings, Toekomst voor de middeleeuwen - Middelnederlandse letterkunde in het voortgezet onderwijs. In deze zeer leesbare dissertatie schetst hij de geschiedenis van het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde tot aan de invoering van de Tweede Fase, en het laatste hoofdstuk is gewijd aan de mogelijkheden om Middelnederlandse teksten in het studiehuis aan de orde te stellen. Verplichte lectuur voor elke leraar Nederlands!
| |
Kunst- en vliegwerk
Nu kunnen veel leraren met de Middeleeuwen eigenlijk wel aardig uit de voeten, maar met de zeventiende eeuw is het altijd wat lastiger. Ik ken docenten die met veel kunst- en vliegwerk van de Gijsbreght van Aemstel een spannende les weten op te bouwen, en met fragmenten uit een oude hoorspelopname van De Klucht van de Molenaer van Bredero valt ook nog wel het een en ander te doen, maar erg veel bruikbaar materiaal is er niet. Met al die goedbedoelde oude tekstuitgaven, waarin nog de broodkruimels van hun grootouders liggen te schimmelen, krijg je een klas niet meer op de been. Maar er gloort hoop. Als vierde deel in de serie Tekst in Context verscheen enkele maanden geleden Wilhelmus en de anderen - Nederlandse liedjes 1500-1700, inclusief een cd waarop een aantal van de behandelde liedjes wordt uitgevoerd door Camerata Trajectina. Het aantrekkelijke van deze rijk geïllustreerde uitgave is dat de leerlingen door middel van betrekkelijk eenvoudige teksten een aardig beeld krijgen van het leven in deze periode. De meeste leerlingen hebben geen benul van de vaderlandse geschiedenis en dat is een van de handicaps voor het onderwijs in de oudere letterkunde. Hier worden ze spelenderwijs in korte tekstblokjes voor, tussen en na de liedteksten ingeleid in de voornaamste cultuurhistorische ‘weetjes’ over bijvoorbeeld de Tachtigjarige Oorlog, de godsdiensttwisten, de VOC en het dagelijks leven
| |
| |
van de gewone burgers. Ze maken kennis met ‘loze meisjes’ en barbarijse zeerovers en leren dat tabak op lange zeetochten vooral gebruikt werd als middel tegen de honger. Zo passeert een reeks spot- en protestliederen, liefdesliedjes, historische en religieuze liederen en feestliederen de revue. Een extra pluspunt vind ik dat ook de ‘groten’ van de zeventiende eeuw - Vondel, Hooft en Bredero - in dit gemêleerde gezelschap een plaats hebben gekregen. De liedjes staan in twee kolommen afgedrukt, links in de hedendaagse spelling, rechts een moderne vertaling, een enkele maal in combinatie met de bladmuziek. De uitvoering van (gedeelten van) de liedjes op de cd is zeer verantwoord, maar had wat mij betreft hier en daar wel wat volkser gekund. Dat blijkt trouwens ook uit de reacties van leerlingen, die zich graag lieten meeslepen door een aanstekelijke feestlied als ‘Driekoningenvreugd’ of het ‘Oost-Indischvaarderslied’, maar bij enkele andere liedjes spontaan koude rillingen kregen. Misschien toch iets meer voor de kleine zaal van het Concertgebouw dan voor een directe confrontatie met een modale middelbare scholier, maar ook dat is natuurlijk een kwestie van wennen. Docenten die bij klassikaal gebruik direct een maximum aan succes nastreven - en dat zijn we toch eerlijk gezegd allemaal - moeten dus de nummers zorgvuldig selecteren. Laat als start bijvoorbeeld dat vrolijke driekoningenlied horen en werk met de leerlingen aan het bijbehorende hoofdstuk over feesten (met onder andere een afbeelding van Het Driekoningenfeest van Jan Steen), waarin de liedteksten afgewisseld worden met goed gedoseerde informatie over feestdagen, het kroegleven, alcoholgebruik, dronkemansruzies, de symboliek van de kerstnacht, de opvoering van de Gijsbrecht en zeventiende-eeuwse vloeken. Dat is een aardige smaakmaker, waarna de leerlingen kunnen kiezen aan welk hoofdstuk ze
zelfstandig verder willen werken. En hoogstwaarschijnlijk komen dan later ook de wat concertachtige uitvoeringen beter tot hun recht. Bovendien is dit boekje één grote uitdaging om zelf de teksten met moderne instrumenten uit te voeren.
| |
Differentiatie
Het laatste hoofdstuk bevat vragen en opdrachten, waarin zowel de cultuurhistorische tekstbestuderende als de actualiserende tekstervaringsaanpak tot hun recht komen. Ze bestaan uit individuele tekstgebonden vragen en zoekopdrachten die verwijzen naar andere teksten of internetsites, maar er zijn ook groepsopdrachten en creatieve opdrachten als: schrijf een modern zeemanslied, zoek naar gospelteksten, maak twee nieuwe coupletten bij een lied, en zoek naar cabaretteksten met eenzelfde onderwerp. Een lijstje met werken die kunnen dienen als verdiepingsliteratuur completeert het geheel. Je kunt er zo mee aan de gang voor je leesdossier.
Maar daar hoeft het niet bij te blijven. Als er ergens aanknopingspunten zijn met CKV-1, dan is het wel hier, omdat er ruimschoots aandacht wordt besteed aan muziek, schilderkunst en toneel. Ik vind dit boekje een goed voorbeeld van hoe het literatuuronderwijs in de oudere letterkunde eruit zou moeten zien: een op leerlingen toegesneden kennismaking met het culturele verleden, waarbij de confrontatie met het vreemde niet uit de weg wordt gegaan en tegelijkertijd veel mogelijkheden tot herkenning worden geboden. Wie dit deeltje doorwerkt, krijgt een aardig algemeen beeld van het leven in de zestiende en zeventiende eeuw in Nederland, maar kan ook lijnen doortrekken naar het persoonlijke heden. Bovendien biedt het veel mogelijkheden tot differentiatie naar belangstelling en niveau, zodat zowel de typische historisch geïnteresseerde als de wat meer op het hier en nu gerichte leerling ermee aan het werk kan. Een aanrader, ook voor havo.
| |
Studiehuis
Wie al wat langer gedifferentieerd werkt, heeft ongetwijfeld gemerkt dat er in iedere klas wel enkele leerlingen zitten die op het gebied van de historische letterkunde veel meer aankunnen dan je bij de klassikale aanpak zou vermoeden. Voor deze groep zou de docent verdiepingsmateriaal op verschillende gebieden achter de hand moeten hebben, zoals de vorig jaar verschenen uitgave van de zeventiende-eeuwse kluchten Doortrapte Meelis van W.D. Hooft en Lichte Klaartje van J. Noozeman. Het zijn niet direct de meest bekende auteurs uit die periode, maar volgens de kenners behoorden ze tot de meest prominente kluchtschrijvers van hun tijd.
Waarom zou je een of meer van deze boekjes, eigenlijk bedoeld voor eerstejaars studenten, aanschaffen? In de eerste plaats is de tekst na enkele regels oefenen ook voor 5 vwo-leerlingen makkelijk leesbaar, vooral omdat de uitgebreide woordverklaringen direct naast de tekst zijn afgedrukt. Bovendien biedt de inleiding goede aanknopingspunten voor een zelfstudieopdracht. De paragrafen met fonologische, syntactische en morfologische opmerkingen moeten ze vooral overslaan, maar de gedeelten waarin de bezorgers de kluchten in een breder perspectief plaatsen, kunnen voor leerlingen interessant zijn, omdat dit genre in hun leefwereld een belangrijke plaats inneemt. Ze kijken graag en veel naar komedies, maar met name op school wordt het je al snel duidelijk dat humor een betrekkelijk begrip is. Ik had vroeger een lerares die stikkend
| |
| |
van de lach uit de Camera Obscura voorlas, terwijl wij elkaar bevreemd aankeken. Een nader onderzoek naar de houdbaarheid van de komische principes lijkt een goede optie voor een opdracht. In de uitgebreide inleiding komen achtereenvolgens aan de orde: wat is een klucht, wat is het geheim van de lach, en kunnen wij een historische klucht nog wel waarderen? Ook de functie van de klucht in de zeventiende en achttiende eeuw wordt uit de doeken gedaan. In de analyse van de twee kluchten komen de constanten in de komedie aan bod, zoals voorpret en inlossing, taboeverbreking, contrasten, indirecte bevestiging, en herkenning. Ten slotte is er uitgebreid aandacht voor de komische personages en de thematiek van de klucht. Typisch een boekje voor het studiehuis en dan vooral voor leerlingen die het leuk vinden met oudere teksten om te gaan, maar ik kan me ook nog voorstellen dat anderen die zich willen verdiepen in humor in de literatuur hier plezier aan kunnen beleven. In beide gevallen moeten er dan wel een aantal specifieke opdrachten bij. Ik geef een voorzichtige voorzet.
• | Bekijk een televisiecomedy, noteer de komische momenten en probeer ze te categoriseren in een schema met komische effecten; |
• | Lees in het boekje het gedeelte waarin het handelingsverloop van de klucht wordt beschreven. Lees daarna de tekst en streep daarbij aan wat je grappig vindt en waar je geestig bedoelde momenten vermoedt; |
• | Lees nu de paragrafen over de komische effecten in deze klucht en vergelijk ze met je eigen onderzoekje; |
• | Schrijf een korte verhandeling over de komedie in de zeventiende en de eenentwintigste eeuw. |
Voeg nog enkele opdrachten toe als: ontwerp een decor en kleding en maak een eenvoudig opvoeringsconcept en je hebt meteen de link naar CKV 1. Maar het vraagt wel weer extra inspanning van de docent.
| |
Goed materiaal
Wie de oudere letterkunde in de havo heeft afgeschreven, doet zijn leerlingen tekort. Wie zich op het vwo tot het allernoodzakelijkste beperkt en de leerlingen een eenheidsworst van belangrijk geachte canonieke werken door de strot duwt, schiet zijn doel voorbij. Wilhelmus en de anderen laat zien dat er nog genoeg mogelijkheden zijn voor een gedegen en aangename aanpak. Andere aantrekkelijke teksten, zoals de hier genoemde kluchten, zouden, op eenzelfde wijze gedidactiseerd, op korte termijn beschikbaar moeten komen. Want het ontbreekt de zwaarbelaste docenten niet aan goede wil, maar aan goed materiaal.
Wilhelmus en de anderen - Nederlandse liedjes 1500-1700. Samengesteld door Marijke Barend-van Haeften, Karel Bostoen, Lia van Gemert en Marijke Meijer Drees. Amsterdam (Amsterdam University Press) 2000.
Doortrapte Meelis van W.D. Hooft en Lichte Klaartje van J. Noozeman. Bezorgd door Arjan van Leuvesteijn en Jeanine Stuart. Amsterdam (Stichting Neerlandistiek VU) 1999.
|
|