column
Hendriks
Jacques de Vroomen
Hij kon soms een uur achter elkaar voor zich uit zitten kijken. Nee, niet staren, gewoon kijken, Hendriks. We deelden ziekenhuiszaal 286. Soms las hij wat. Altijd uit zo'n slap boekje. Over harde jongens met de colt los in de holster, op zoek naar gevaar en de vrouw van hun dromen. Soms sloten ze die in hun armen, altijd op de laatste pagina. Aan tafel begon hij soms te vertellen. Over zijn leven dat niet minder hard was geweest dan het leven van die helden uit die slappe boekjes. Had dertig jaar gewerkt in de bouw, in Duitsland, voor koppelbazen.
‘Eén keer ben ik van donderdagochtend tot zaterdagmiddag aan één stuk doorgegaan. Had toen wel mooi vijftienhonderd mark in de hand.’
Met een cowboyhoed kon zijn geharde bouwvakkerskop zo op de omslag van een van die boekjes. ‘Ach, vagebonden waren we. Eén keer lagen we met zijn zessen in een bouwkeet te slapen toen ze hem begonnen weg te slepen en de oliekachel ommieterde.’
De vrouw van zijn dromen had hij echter al op de eerste pagina ontmoet. Iedere dag bij het bezoekuur ruilde ze een oud voor een nieuw boekje. In Duitsland had hij ook veel geopperd. ‘Ik kon met twee zakken cement de ladder op. Ik ben wel eens in zo'n oude kathedraal geweest. Boven op een rots lag die. Ze vonden het allemaal prachtig. Van mij mogen ze die hele handel in de fik steken. Ik moest aan die jongens denken die die stenen naar boven hebben gesjouwd. Daar moeten er duzenden bij gestorven zijn.’
Hij had kijk op opperen. En ook de whisky ontbrak niet in het boekje van zijn leven. Zij het in de vorm van bier en jenever.
‘Als ik om vijf uur opstond, begon ik met een fles bier. Doe ik trouwens nog altijd bij het ontbijt. Dan de auto in en slapen. En om zeven uur een nieuwe fles. Bij de schaft om negen uur de derde. Nou dat ging dan zo door. 's Avonds namen we ook nog wat borrels.’
Ik vroeg naar zijn lever. ‘Heeft de dokter niks over gezegd.’
Toen de zaalarts op de dagelijkse ronde hem meedeelde dat de tumor die ze uit zijn darmen hadden gesneden, kwaadaardig was, vertrok hij geen spier. ‘Maar er zijn geen uitzaaiingen, ook niet in de lymfeklieren.’
Zijn ogen glinsterden even op en ik zag dat zijn kin met een rukje naar voren sprong. Het begin van een glimlach. Meer niet. Zo deden ze dat ook in die slappe boekjes van hem.