Tsjip/Letteren. Jaargang 10
(2000)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||
Daar zit ik nu op te wachten
| |||||||||||||||||||||
Zorgenkind?Nee, fictie op het vmbo is volgens mij geen zorgenkind. Naar mijn stellige overtuiging heeft fictie een vaste plaats in het programma Nederlands van vmbo-scholen. Op mavo-scholen was dat al het geval. Op vbo-scholen is dat in ieder geval sinds de invoering van de basisvorming zo. In de fictielessen van het vmbo mag veel, maar moet er weinig. De druk van een Tweede Fase is er niet. En als vmbo-docent maak je er al lang geen probleem meer van dat je niet kunt onderwijzen wat je zelf geleerd hebt. Hoewel... als ik naar de hoeveelheid grammatica kijkt, gaat die vlieger niet helemaal op. Fictie heeft een vaste, soms zelfs prominente plaats in methoden veroverd. Docenten volgen deze methoden trouw. En als ze al wat overslaan, is dat zeker niet het onderdeel fictie. In het inspectierapport Nederlands in de basisvormingGa naar eind1. staat dan ook: ‘Opvallend is de grote nadruk op het lezen van fictionele teksten in alle opleidingen. De verklaring hiervoor is zonder twijfel dat zowel de persoonlijke belangstelling voor het vak, als wel de invulling van de gevolgde opleiding van veel leraren Nederlands, voor een belangrijk deel van letterkundige aard is.’ | |||||||||||||||||||||
LessuggestiesGeen vakonderdeel inspireert tot zoveel lesideeën als fictie. Het lijkt wel alsof Nederland vol zit met creatieve belangenbehartigers. Er is een nietaflatende stroom lespakketten, brochures, wedstrijden en die worden aangeboden door een lappendeken van clubs en instellingen. Je vraagt je af waar ze het geld voor de productie van die stroom vandaan halen.Ga naar eind2. Al die paperassen verstoppen de postvakken van docenten. En dan vooral van sectieleiders. Leidinggeven betekent ook de informatiestroom kanaliseren. Heel wat wordt direct richting prullenmand verwezen en bereikt de individuele docent Nederlands nooit, ook niet in het vmbo! Zou het niet handig zijn als iemand al die ideeën eens bundelt in een boek of opslaat op een internetsite voor fictie? Alleen bundelen is overigens onvoldoende. Tsjip heeft dit al eens gedaan met een themanummer bij de invoering van de basisvorming. In dat nummer, getiteld Leerplan fictie met lessuggesties,Ga naar eind3. vind je ideeën als: ‘Organiseer een project rond een bepaald land. Leerlingen lezen fictie over en uit dat land en ook zakelijke informatie. Als afsluiting kunnen ze een verslag of collage maken, of een presentatie houden.’ Met een bundel lessuggesties dien je alleen docenten die zelf dat soort ideeën ook wel kunnen verzamelen. Ze moeten tot concrete lessen bewerkt worden, tot concrete lessen voor vmbo-leerlingen in dit geval. Dan neem je docenten werk uit handen. Het tijdschrift Jeugdliteratuur in de basisvormingGa naar eind4. gaat hierin vrij ver, maar geeft wel een goede richting aan. De uitwerking van een boek begint met ‘Over de schrijver en zijn werk’, dan volgt de inhoud van het boek en een beknopte analyse en ten slotte een concrete uitwerking voor een reeks van drie lessen. De bundel ideeën die mij voor ogen staat, zou een gevarieerder aanbod moet hebben: een aantal boeken, strip, een jeugdfilm, liedteksten enzovoort. Leidraad zou daarbij steeds moeten zijn: een reeks van drie lesuren.Ga naar eind5. | |||||||||||||||||||||
Ruimte binnen het leerplanSoms wordt beweerd dat vmbo-leerlingen fictie niet leuk zouden vinden. Dat is volgens mij een misvatting. Ze vinden het wel degelijk leuk, alleen moet je niet al te veel verwachten van ‘thuis lezen’. Het doel uit de examen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
programma - ‘De vmbo-kandidaat kan de rol en het belang aangeven van fictie voor een zinvolle invulling van de vrije tijd’ - is wat lezen betreft wel erg hoog gegrepen. Een vmbo-kadidaat kan die rol en dat belang wel aangeven, maar of hij fictie zelf als een zinvolle invulling van de vrije tijd ervaart, is een met ‘Nee’ te beantwoorden vraag. ‘Zin in lezen’ verdampt bij vmbo-leerlingen nog veel sterker dan bij vijftien-, zestienjarige havo- en vwo-leerlingen. Als die zin er al ooit geweest is. ‘Ik lees veel minder. Het lezen is voor mij verplicht geworden. Ik heb niet veel vrije tijd meer en als ik vrij ben doe ik liever iets anders.’ (Juliëtte, klas 4) Je moet als docent je winst binnen de les halen. Het vak Nederlands heeft voor leerlingen drie leuke kanten: werkstuk, discussie en... fictie. En juist bij fictie kun je dingen laten maken. Juist over fictie kun je praten, je mening geven, discussiëren. Ruim baan voor fictie dus. Maar dan moet er binnen het leerplan wel wat ruimte gemaakt worden. Dat leerplan is op zichzelf al omvangrijk. Bovendien blijven docenten doelen toevoegen, bijvoorbeeld grammaticadoelen. Methoden Nederlands volgen hen hierin, wat dus omvangrijke leerboeken oplevert. Ik wens elke docent het lef toe om eens wat lesstof in te ruilen voor enkele projecten rond fictie. Bijvoorbeeld een project rond De Jonge Jury, dat opgestart kan worden met het jaarlijks verschijnende boekje SYPRAB (Shock Your Parents Read A Book). Mijn leerlingen zien naar dat boekje uit. Of haal eens een schrijver in de klas. | |||||||||||||||||||||
JeugdliteratuurOm vmbo-leerlingen kans te geven op prettige leeservaringen moet in ieder geval de overwaardering van ‘echte literatuur’ boven ‘jeugdliteratuur’ opgeheven worden. Eigenlijk is ‘jeugdliteratuur’ een raar woord. Het lijkt daarmee ‘overgangsliteratuur’, literatuur uit een ‘puberaal stadium’. Iets wat je ook zo vlug mogelijk moet ontgroeien. Je laat jongeren boeken lezen die passen bij hun intellectuele, emotionele en culturele achtergrond. Vaak zullen dat boeken zijn met jongeren in de hoofdrol, maar niet altijd. Jeugdliteratuur is uitstekend geschikt om de fictiedoelen van het vmbo te realiseren. En als docent doe je niets verkeerds als je enkel jeugdliteratuurboeken zou laten lezen. Het is echter een probleem om ‘bij de tijd’ te blijven. Vmbo-docenten hebben daarom behoefte aan goede boekentips. Er zou uit de nieuw verschenen titels één keer per jaar een drietal lijsten samengesteld moeten worden voor vijftien-, zestienjarige vmbo-leerlingen:
Het hoeven geen grote lijsten te zijn. Een tiental titels volstaat. Het moeten, gelet op de verschillende voorkeuren onder jongeren, wel gevarieerde lijsten zijn. De criteria zouden moeten zijn:
Een bijkomend voordeel is dat je dan als docent weet welke titels je voor de schoolbibliotheek zou kunnen aanschaffen. ‘Ik lees het liefst boeken die echt gebeurd kunnen zijn. Maar zeer belangrijk vind ik het dat er een goed verhaal in zit, want anders is het sowieso al een flop.’ (Bram, klas 4) | |||||||||||||||||||||
FictiewerkenHet vmbo-programma geeft als doel: ‘De kandidaat kan verschillende soorten fictiewerken herkennen zoals: gedicht, kort verhaal, (jeugd)roman, stripverhaal, televisieserie, film, dagboek, en voor de kgt-leerlingen ook nog: toneelstuk en cabaret.’ Herkennen... vmbo-leerlingen zullen een film wel als film herkennen. Maar herkennen kan toch geen doel zijn. Eindterm zou moeten zijn: ‘Kennismaken met het bijzondere, het kenmerkende van deze soorten fictie.’ Elke methode Nederlands besteedt wel een paragraaf aan bijvoorbeeld het gedicht of het stripverhaal. Er is veel minder materiaal voorhanden voor het korte verhaal, de televisieserie en de film (verfilmde roman) en (voor de kgt-leerlingen) toneelstuk en cabaret. Dat de methode TaallijnenGa naar eind6. al in deel 2 de film behandelt - in dit geval De tasjesdief - is uitzonderlijk. Vmbo-docenten hebben behoefte aan lesmateriaal voor juist deze bijzondere genres. | |||||||||||||||||||||
AnalyseLeerlingen moeten het denken en handelen van personages in het fictiewerk kunnen beschrijven. Ze moeten de in | |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
het fictiewerk beschreven situatie onder woorden kunnen brengen, en de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid kunnen beschrijven. De kgtleerlingen moeten daarnaast ook nog kenmerken herkennen met betrekking tot tijd, ruimte, opbouw en thema; eindtermen die ook al kerndoelen basisvorming zijn. Je vindt deze doelen terug in leesverslagen:
Leerlingen hebben over het algemeen geen hekel aan dit soort analytische vragen. Ze vinden ze eigenlijk wel lekker makkelijk. Maar welk antwoord moet je geven op de vraag: ‘Waarom moet ik dat kennen en kunnen?’ Het is zo makkelijk en verleidelijk om bij die analytische vragen te blijven hangen. Het levert een standaard leesverslag op dat bij elk te lezen boek ingevuld kan worden, van klas 1 tot en met klas 4. Het levert stereotiepe leesverslagen op waarvoor je de antwoorden zo in boeken en op internetsites kunt vinden. Als makers van examenprogramma's aspecten als tijd en plaats belangrijk vinden, dan hebben vmbo-docenten behoefte aan lesmaterialen waarmee ze hun leerlingen van analyse tot vorming en begrip kunnen leiden, aan lesmaterialen waarmee ze hun leerlingen duidelijk kunnen maken waarom het bijvoorbeeld zinvol is te letten op de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt. Je kunt je echter afvragen of die aspecten wel zo belangrijk zijn. Natuurlijk kun je als docent samen met je leerlingen wel eens een keer bijzondere aandacht besteden aan de tijd als structurerend element, maar dat houdt niet in dat je leerlingen er bij elk gelezen boek naar moet vragen. Als je van een gelezen boek een verslag wilt laten maken, zou dat verslag recht moeten kunnen doen aan de persoonlijke leeservaring bij juist dat boek. Als docent en als leerling ben je gediend met specifiek op een bepaald boek toegesneden opdrachten. Bijvoorbeeld een opdracht rond de relatie tussen de twee hoofdpersonen, omdat juist die relatie dit boek zo bijzonder maakt. Er zou een soort databank moeten komen met boekgebonden opdrachten. En dat moeten dan geen opdrachten zijn die vooral bedoeld zijn om te controleren of een leerling het boek wel gelezen heeft. Het moeten opdrachten zijn die de leerling de kans bieden om zijn persoonlijke leerservaring gericht onder woorden te brengen. Bruikbare opdrachten vind je in de handleiding bij De Jonge Jury:
| |||||||||||||||||||||
Relevante achtergrondinformatieDe kgt-leerlingen moeten ‘relevante achtergrondinformatie kunnen verzamelen en selecteren’. De vaardigheden ‘informatie verwerven, verwerken en verstrekken’ duiken op verschillende plaatsen in het examenprogramma vmbo op. Het is eigenlijk wel goed dat ze ook bij fictie een concrete toepassing krijgen. Het is helemaal zo gek niet om leerlingen te laten zoeken naar informatie over een bepaalde schrijver of over een gelezen boek. Je zou juist moeten stimuleren dat leerlingen gebruik maken van wat anderen al gevonden hebben. Als docent heb je dan wel behoefte aan wat ondersteuning. Wat is voor vmbo-leerlingen relevante informatie? Wat is bruikbaar en betrouwbaar bronnenmateriaal? | |||||||||||||||||||||
FictiedossierHet examenprogramma geeft als doel: ‘Een leerling moet een fictiedossier samenstellen, waarin hij/zij verslag uitbrengt van en reageert op gelezen/bekeken fictiewerken.’ De Leeswijzer algemene vakken in het vmboGa naar eind8. van het SLO somt onder andere de belangrijkste veranderingen voor Nederlands op. De opsomming begint met ‘de verplichte invoering van een fictiedossier’. De vraag blijft of je van iemand een fictielezer maakt door hem fictieopdrachten te laten maken. Je kunt ook stellen dat je de beste boekpromotie krijgt als leerlingen - door hun enthousiaste leraar geleid - goede leeservaringen opdoen. Toch is het aanleggen van een fictiedossier een uitstekende manier om allerlei fictieopdrachten te bundelen. Wel bestaat er het gevaar van een overdaad aan werkstukken en soortgelijke opdrachten. Vmbo-docenten hebben zeker behoefte aan een op vmbo-maat toegesneden Handleiding Leesdossier.Ga naar eind9. In die handleiding zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen dossier-mogelijkheden voor kgt-leerlingen, voor b-leerlingen en voor leerlingen uit het lwo en het praktijkonderwijs. Zo'n handleiding zou achtergrond-informatie moeten geven, maar ook concrete suggesties, voorbeelden en adviezen voor:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
En vooral het advies om van het fictiedossier een collage van leeservaringen te maken. Het fictiedossier als kijkdoos. | |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
|