Tsjip. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| ||||||||||
Els J.M. van Geene
| ||||||||||
Elitair en de blokkade van het genieten1. Poëzie is iets voor een elite of - in jongerentaal - iets voor ‘watjes’. Dat is niet waar. In een tijd dat eenieder die kan en wil, mag studeren, is de status van de ouders van nul en generlei waarde meer; poëzie is voor iedereen bereikbaar. Maar het is ook een beetje ‘wél waar’. Niet iedereen is toegerust voor fijnproeverij en vooral: niet iedereen wil zich de moeite getroosten door te dringen tot het wonder van de millimeter. Toch elitair derhalve, maar het lijkt mij beter de houding van de liefhebbers voortaan aan te duiden met de term ‘eliterair’. 2. Tekstanalyse, aandacht voor technische bijzonderheidjes en zeker de docent, die betweter vóór de klas, blokkeren het pure genieten, het zelfontdekken van poëzie. Twee oorzaken zijn voor deze afweerhouding aan te wijzen. Ten eerste is daar de nasleep van het literaire tijdschrift ‘Merlijn’, dat in strikte closereading, alle leven buiten de tekst om weerde en ten tweede de vernieuwingsplannen voor met name het voortgezet onderwijs, die de rol van de docent ingrijpend willen wijzigen. ‘Merlijn’ overdreef, zoals alle uitgesproken stromingen, maar daarom behoeft | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
men nog niet het kind met het badwater weg te gooien. De dichter, die meester op de millimeter, beschikt over een instrumentarium dat met name de jonge Nederlander (nog) niet bezit. Als hem dat niet aangereikt wordt, zal hij nooit tot het ‘eliteraire’ gilde kunnen toetreden. Het leren zien van woordcombinaties, beelden, klanken, rijmen, de openbaring dat één woord het gevoel duidelijk maakt waarmee je al zo lang rondliep, stemt tot voldoening en dat zeker, als je door de camouflage van de zelfspot heen kunt prikken. Wat wazig leek, wordt transparant gemaakt, maar ook weer niet zo doorzichtig dat het geheim wordt aangetast. Bij de docent die niets liever wil dan zijn leesgenot delen en wil aanbieden wat hij weet, is de poëtische tekst in goede handen: waarneming en discussie zullen ‘het raadsel’ alleen maar vergroten. In deze visie komt ‘de zegen’ nog steeds ‘van boven’, zij 't dan geseculariseerd en gespeend van enig gevoel van druk of macht. Want algemene waarheden - dat wist Socrates al - zijn al in de geest van de jeugd aanwezig, maar nog verborgen en - bij alle hulp - ligt 't in haar eigen macht die te vinden. Personen ontmoeten die het onbekende, het amorfe tot leven kunnen wekken, is overigens niet alleen een wens van mensen in hun puberteit. Velen hebben inmiddels kennisgemaakt met de lezingen van prof. dr. Herman Pleij die op onnavolgbare wijze zijn vakgebied - de Middeleeuwse mens en zijn cultuur - weet op te roepen. Laat het zich vernieuwende onderwijs dus nooit ofte nimmer ‘de overdracht’ uit zijn vormende vakken bannen door het al te eenzijdig benadrukken van ‘zelfstandige leren’, van ‘het wiel opnieuw uitvinden’. Dat zou jonge mensen tot ‘Einzelgänger’ kunnen maken, met wie geen ruime, vruchtbare uitwisseling mogelijk is. | ||||||||||
Verheven en saai?3. Voor veel Nederlanders is poëzie toch nog altijd ‘praat boven de boomgrens’, met andere woorden ‘verheven’ en daarom voorspelbaar saai. Geen beter jaar om dat te weerleggen dan het Paul van Ostaijen-jaar, waarin de ‘charlestons’ en ‘berceuses’ van deze muzikale dichter overal in ons taalgebied te horen zal zijn, omlijst door drums of door stilte, alnaargelang: ...Als je van het meisje van Milwaukee houdt
van het meisje houdt
van het meisje van Milwaukee houdt...
Berceuse nr. 2 Slaap als een reus
Slaap als een roos
Slaap als een reus van een roos
reuzeke
rozeke
zoetekoeksdozeke
doe de deur dicht van doos
Ik slaap
En wie dit niet grappig genoeg is, moet maar kennis maken met de ‘mundus | ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
inversus’ van Gerrit Komrij, met het dubbelgezicht, de januskop: die lachspiegel van onze ambivalente menselijke natuur: Twee koningskinderen
Als alle mensen op hun handen liepen
En ankers bleven drijven op de Rijn,
Als oesters ongehoorde dingen riepen
En naalden ons doorstaken zonder pijn,
Als kangoeroes in hemelbedden sliepen
En mummies konden zingen in hun schrijn,
Als pyramiden soepel zouden zwiepen
En modderbaden geurden naar jasmijn,
Als reuzen gingen zwemmen in 't ondiepe
En er geen einde kwam aan dit refrein,
Dan hoorde ik een raamkozijn zacht piepen
En kuste jij me, dwars door het gordijn.
De Haagse streepmonden (‘Noem je dàt nou kunst?!’) hebben het in ons tijdgewricht immers moeten afleggen tegen zovele tegenstemmen. In bloemlezingen staat Jan Boerstoel rustig naast Bredero, het cabaretlied naast de ode. De termen ‘light verse’ of ‘lichte Muze’ worden nauwelijks meer gebruikt. Wisseling van toon binnen het werk van één dichter wordt aanvaard en zelfs gewaardeerd om de onverwachte wendingen, die, humoristisch of niet, het stemgeluid van de maker typeren en de lezer aangenaam verrassen. Gerard Reve is een bekend voorbeeld van registerwisseling binnen één gedicht, maar evengoed Ida Gerhardt, al valt zij niet onder de noemer ‘humor’ en dient men haar oeuvre dan wél als geheel te beschouwen: XLV
Gij die in eigenwaan bijkomstig acht
des dichters werk, gij zijt de dode vracht
aan boord vanouds. Die kent sextant noch dieplood
Terwijl gij slaapt loopt hij de hondewacht.
Wie de bijna Oudtestamentisch-veroordelende cimbaalslag van deze regels tot zich heeft laten doordringen, kan zich verbazen over het beschroomde ‘De dageraad’, waar alle geluid juist geweerd lijkt te worden: Ik zag een kalfje bij de moeder drinken,
een stille handeling die hier nog mag-
Zij stonden in de aanbrekende dag
half slapend in dit drinken te verzinken,
wazig in nevelen nog haast verborgen.
Over het witte gras heen kwam de morgen.
Bevreesd waadde ik weg van wat ik zag.
Een hardnekkige mode, gevoed door de beeldcultuur alom, schrijft voor dat poëzie iets is wat gevisualiseerd dient te worden: lezen wordt optreden en op- | ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
treden ‘presentatie’. Als de dichter bijvoorbeeld als dorstig bekend staat en hij situeert zijn gedichten nogal eens in de kroeg, dan laat geen regisseur nog iets aan de verbeelding over. Het bouquet van Tymen Trolsky's Zwarte liederen kan het publiek immers alleen maar opsnuffelen als de presentator af en toe hikt en een glas wijn schilderachtig in de hand houdt. De deerniswekkende meisjesfiguur in Trolsky's ‘Jij was niet bijster mooi’ gaat op deze wijze al bij voorbaat ten onder. Maar het kan nog erger. De dichter Bernlef vertelde dat hij eens was uitgenodigd om op TV zijn poëzie voor te lezen. Tot zijn stomme verbazing hadden de programmamakers ook een jongleur uitgenodigd, die in razend tempo oranje ballen om de lezende dichter heen begon te gooien. Je hoort ze al denken, de kijkcijferaars: ‘Visualiseren, jongens! Anders kijken ze niet en luisteren ze al helemaal niet.’ De opmars van de podiumkunst, de T.G.V.-prestaties van Jules Deelder, de Nachten van de poëzie vallen voornamelijk onder de categorie leuk-leuk-leuk en ach,-je-komt-weer-eens-iemand-tegen. | ||||||||||
Pélérinage littéraire4. Iets heel anders doet zich voor als poëzie en beeldende kunst gecombineerd worden. Twee kunstuitingen - ik begon er mijn betoog mee - waarin wij in de lage landen uitblinken. De fraaie posters van de Stichting ‘Plint’ zijn welbekend. Het is een genoegen daarin te verzinken: in de vervreemdende sfeer van een wachtkamer, een openbaar gebouw, in het klaslokaal als je voortijdig klaar bent met je proefwerk. De beeldende kunstenaar werpt zich niet op als ‘illustrator’ van het gedicht: hij volgt zijn eigen verbeeldingslijnen en dat moet zo blijven. De kijker kan vrij kiezen of hij staart naar het spel van kleur en lijn of naar zijn favoriete gedicht, waaraan niets wordt toegevoegd, maar dat ‘recht overeind’ blijft. Er valt op dit gebied echter nog meer te beleven. Elke zomer kan de minnaar van poëzie op zoek gaan naar het weggedoken Belgische dorpje Watou: een ‘pélérinage littéraire’ wordt dat, want het ligt in het grensland met Frankrijk. Op verschillende locaties en dan nog op plaatsen waar je het niet verwacht, zijn gedichten aangebracht: op zolder en in de stal, in de kelder en in de woonkamer. Een jaar geleden fungeerde de Vlaamse kunstenaar Jan Fabre als een soort ‘ankerman’, die woord en beeld harmonisch poogde te verbinden. In zo'n lange, hete zomer bieden de boerenhoeven genoeg verkoeling om je ongecompliceerd te laten verrassen, Gezelles ‘O krinklende winklende waterding’ weer eens te ontmoeten, maar nu in een stal vol theezakjes die aan touwtjes hangen te bungelen en die bij elke bries licht heen en weer bewegen. Ook is het niet stuitend als je voor Hugo Claus in een grafkelder met rouwkruisen moet afdalen om ‘West-Vlaanderen’, zo vitaal als maar zijn kan, te zien en te horen bezingen: Lenteland van hoeven en melk
En kinderen van wilgehout
Koorts en zomerland wanneer de zon
Haar jongen in het koren maakt...
| ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
Moet poëzie klinken?Te horen waren al deze gedichten ook en dat voert ons naar de vijfde overweging rond de poëzie. 5. Moet poëzie altijd klinken? Komt het gedicht pas aan zijn trekken als het ten gehore wordt gebracht? De aloude kunst van het vertolken, de declamatie, bestaat niet meer of is - ook hier - sterk geprofessionaliseerd. Het heeft iets aanmatigends het werk van een dichter voor te dragen of voor te lezen. Ook al beschikt iemand over een aangename stem, wordt hij niet overmatig gehinderd door zijn streektaal en is hij redelijk terughoudend, dan nog is er sprake van ‘interpretatie’ en dat werkt bij velen precies zo als een opgedrongen beeld. Soms kan het aardig zijn de maker zelf te horen om te weten wat hem voor ogen stond. Ik denk nu aan Rutger Kopland, de dichter van het teloor, die je zijn ‘Onder de appelboom’ met vermoeide, licht-melancholieke stem kunt horen uitzuchten: ...en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
Gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd...Ga naar eind2.
of de deftige stem van de dichteres Vasalis, die ons nog kan laten horen dat het woord ‘klasse’ meerzinnig is en dat die meerzinnigheid synchroon kan lopen. Toch blijft het zo dat het gedicht in eenzaamheid geschreven is en in eerste instantie weer tot leven komt in de stilte van lezende ogen. Eigenlijk hoor je te ontdekken dat het alleen voor jou is geschreven. Poëzie laat jonge mensen zien wat wel en niet mogelijk is en laat je als volwassen lezer bij je eigen gedachten. 'n Goed gedicht verlost je ten slotte van alles, ook van jezelf. Maar dat wordt pas geoptimaliseerd als je in je vormingsjaren serieus genomen wordt, als je weer gestimuleerd wordt je tanden in een brok tekst te zetten en vertrouwd te raken met de smaak van de Nederlandse poëzie. Bovendien zou iedereen één keer in zijn leven een doortimmerd sonnet moeten schrijven: de intelligentie van de tekst laten spreken, is niet het privilege van de exacte wetenschappen. Wie meer gedreven is, moet zich in landjuwelen kunnen meten met anderen om te ondervinden wie en wat men is of aan het worden is: Doe Maar Dicht Maar! Als sluitstuk van een aantal lessen over taalverschijnselen en dichtvormen krijgen de leerlingen van 3 vwo op mijn school jaarlijks de opdracht een sonnet te schrijven. We maken er een bundeltje van en zenden de geslaagdste in voor de landelijke dichtwedstrijd ‘Doe Maar Dicht Maar’. Onderstaande sonnetten zijn gepubliceerd in de jaarlijks uitgegeven, gelijknamige dichtbundel. | ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
Ellen Draayer/Voorbij
Quasi om ze te verzorgen,
krom, kaal, kreupel of dement,
vaak gemeden, dus...opgeborgen,
volgens Den Haag toch nog verwend.
In tehuizen met fraaie namen,
met weinig verpleging, maar veel apparaten,
zitten ze mijmerend achter de ramen:
tegen computers kun je immers niet praten!
Eenzaam en geïsoleerd,
het pensioentje afgedragen,
voelen ze zich gedeprimeerd
en slijten zo hun laatste dagen.
Wereldvreemd en niet meer vrij,
het ‘echte’ leven is voorbij.
Daan Richard/Duistere zaken
Als de zon is weggezakt
in 't moerassig hemelrijk
zie ik hoe zich licht vertakt
terwijl ik naar de sterren kijk.
Als de maan gerezen is
-haar schijnsel schaadt de zwarte kleur-
denk ik dat ik mij vergis
als ik een slissende stem bespeur.
Terwijl ik dagdroom in de nacht
hoor ik het keukenluik niet klappen.
Ik staar alleen en sla geen acht
op het kraken van de trappen.
Pas na de scheem'ring in mijn hoofd
ontdek ik dat ik ben beroofd.
| ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
Inge Verouden/Pompeii
Als onverwacht de aarde trilt,
de bodem openscheurt,
het hete vuur de aarde kleurt,
is er een dier dat angstig gilt.
Vóórdat een kind wordt opgeschrikt
uit een stil serene rust,
waarin het zachtjes was gesust,
is er de aslaag die verstikt.
Een stad vol intens leven
wordt nu plots gevangen
in een kreet van afkeer.
Vele jaren later geven
mensen, door dit lot bevangen,
versteende levensbeelden weer.
Dat moderne lezers in het algemeen meer consumptief zijn ingesteld (‘Goed gedicht: er staan geen moeilijke woorden in!’) en dichters van nu meer marktgericht (‘Hoe bereik ik het snelste de Toptien?’) is inherent aan de tijd en lijkt me een marginaal verschijnsel, maar ...je kunt niet alles
relatief zien, er zijn ook de grote
regelrechte gevoelens waar het om gaat...
(Rutger Kopland, Pilsje in de Kempen)
Poëzie maakt een mens opgetogen. Ze biedt ook vertroosting, nog steeds: Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:
zo helpt poëzie.
(Herman de Coninck, poëzie)
Het is evident dat wij gedichten broodnodig hebben. Om het inoperabel tekort. | ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
Inspiratiebronnen:
| ||||||||||
Geciteerde dichters:
| ||||||||||
Over de auteur:Els van Geene is docente Nederlands aan het Carolus Borromeuscollege in Helmond. Ze begeleidt al geruime tijd bovenbouwleerlingen bij allerlei poëzie-activiteiten. Haar school praktiseert voor het tweede jaar de tweede fase in de vorm van het studiehuis. Daarbij heeft men voor het vak Nederlands 2 contacturen naast 1 uur zelfwerkzaamheid behouden. Dit betoog illustreert de opvattingen die daaraan ten grondslag liggen. |