Jacques de Vroomen
God, een verschoten gobelin
Waarom doen mensen in God? Voor een aantal problemen heb je God echt niet nodig. Voor het inruilen van je auto, voor je dagelijkse broodje, je outfit, je biertje, je vakantie. Dat gaat allemaal prima zonder God. God komt in de picture als het om echt moeilijke vragen gaat. Waar komen we vandaan en waar gaan we na ons overlijden naar toe? Wat is de zin van ons dagelijks gehol? Waarom heeft de een geluk en de ander altijd pech?
De vraag naar het produkt ‘God’ is vanaf de Verlichting gestaag gedaald. Waarom? In Nederland, laat ik me daar even toe beperken, zijn onze natjes en droogjes redelijk voorhanden. We hebben het beter dan ooit in het verleden. Is God daarom in de zijlijn van ons bestaan terechtgekomen? Ik denk niet dat dat de belangrijkste reden is. Immers het probleem waarom we die God echt nodig hebben, de existentiële vragen van ons bestaan, ik noemde hierboven de belangrijkste, is nog even groot als duizend jaar geleden. Als het om echte vragen gaat weten we nog even veel of even weinig als de mens uit de middeleeuwen. Waarom is God dan toch zo gedevalueerd?
Ik denk dat de kern van het geloofsprobleem een vormgevingsprobleem is. In een traditie van vele duizenden jaren is God voorgesteld als koning, generaal: Heer der Heerscharen, vader. ‘Generaal’ en ‘vader’, dat lijken uitersten, maar dat zijn ze niet als je ze plaatst in een historisch perspectief. Beide woorden representeerden in het verleden de top van een piramidale orde. Een hiërarchische structuur waarbij God altijd vanaf de hoogste sport van de ladder naar beneden zat te kijken. Dat beeld van God spoorde met de struktuur van duizenden jaren menselijke samenleving. Mensen waren per definitie ongelijk. Voor de een was er een hut en voor de ander een paleis. Zo was het nu eenmaal en zo was het goed. En als je voor je hut naar de ondergaande zon zat te kijken moest je, als de paleisbewoner aan kwam lopen, opstaan, je hoed afnemen en diep in het stof buigen. Logisch want die ander leefde niet voor niets in een paleis. God woonde in een uitzonderlijk duur paleis en daarom spraken we hem ook altijd aan met epitheta waarin heel vaak gebruik gemaakt werd van de overtreffende trap. Veel van die adjectieven werden ook nog eens verstevigd met het voorvoegsel ‘aller’: allermachtigste, krachtigste, goedertierendste enz.
In de praktijk van de moderne samenleving is de macht nog altijd