Tsjip 2
‘Poëzie is de ritmische schepping van schoonheid. Mensen, noch goden, noch boekenwinkels staan dichters toe middelmatig te zijn (Horatius). Dichters slagen erin uit te drukken wat eigenlijk niet gezegd kan worden. Waar de kennis en de roeping van de filosoof ophouden, daar begint de kennis of de roeping van de dichter. Poëzie is waarheid die in brand wordt gestoken door de vlam van het hart. Zonder deze vlam van het hart is de waarheid niet meer dan droge filosofie. Poëzie is eigenlijk de natuurlijke taal van de religie. Dichters raden de ziel van de dingen en slagen erin deze ziel ook enigszins te verwoorden. Zij luisteren achteruit, naar alles wat geschied is en de sporen achterlaat. Maar zij zien ook vooruit, naar wat komen gaat en ons te wachten staat.
Dichters zien de wereld op een geheel nieuwe manier. Zij zien wat blijvend is. Zij zien de kern van alle dingen, die diep is en eindeloos. Zij kunnen ook beter dan prozamensen zeggen waar het pijn doet, waar het niet is zoals het zou kunnen zijn, waar verandering en (r)evolutie zich opdringen. Dichters voeden de mens met heimwee naar een beter toekomst. Het gedicht draagt het echte leven in zich. Het wijst vooruit, naar een nieuw begin. Het roept op en het daagt uit.
Dit alles geldt zeker ook voor de dichtkunst van de psalmen, waarin goddelijke een eeuwige werkelijkheden worden verwoord. God kan men nooit helemaal uitzeggen. Er is altijd méér God dan we kunnen verwoorden en denken. Daarom zullen de psalmdichters meestal hun toevlucht zoeken in beeldspraak. Beeldspraak is sprekender, weidser, beschouwelijker, suggestiever dan strikt informatieve, journalistieke of prozaïsche taal.’
Sylvester Lamberigts, Psalmen lezen, vieren en beleven, Leuven 1991, p. 16-17