| |
| |
| |
Wam de Moor
De psalmen: poëzie die nooit hoeft te vervelen
Wat is dat voor poëzie die men dag aan dag zingen kan en die nooit verveelt? Sedert 1975 hoorde ik in de abdij waarin ik jaarlijks een week mag onderduiken elke dag minstens achttien psalmen zingen. De benedictijner monniken doen dat zo tijdens hun vijf gebedsdiensten, driehonderdvijfenzestig dagen van het jaar. Zo wordt elk van de honderdenvijftig psalmen gemiddeld meer dan drieënveertig keer per jaar gezongen. En het schijnt nooit te vervelen. Die ervaring heb ik zelf wanneer ik een week van de vroege metten tot de late completen neerzink in de koorbanken en mijn stem bij die van de monniken voeg. En de monniken die ik er naar vraag geven geen sociaal wenselijk antwoord als ze zeggen dat het zingen van de psalmen is als hun ademen of hun hartslag. Het behoort tot het wezen van hun bestaan.
Dat verveling uitblijft heeft te maken met drie dingen: de psalmen, hun Nederlandse vertaling door Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde en de muzikale toonzetting door de gemeenschappelijke benedictijner en cistercienzer kloosters.
| |
De psalmen zelf
Ten eerste - en dat vooral - zijn er de psalmen zelf. In heel de literatuur over het Oude Testament zijn zij verreweg favoriet bij de lezers van de bijbel, die de heilige schrift ook echt als een gebruiksboek zien en niet als een boek om je bezorgd over of vrolijk om te maken zonder er een blik in te slaan. ‘Psalmen zijn gedichten die om je adem, om je tong vragen; het zijn liederen die om de resonantie van je lichaam vragen’ schrijft psalmenkenner bij uitstek Karel Deurloo. Ideale teksten dus, zegt de pragmaticus, voor de dramales of voor dramatisering in de literatuurles. Waarbij dan zal blijken hoe sterk de psalm gemaakt wordt door klankassociaties, synonieme of antithetische parallellismen, metaforen ontleend aan het dagelijks leven en vooral: een stuwend ritme.
In de psalmen krijgt God op een altijd indrukwekkende wijze gestalte: als de Schepper, de Krijgsheer, de Verpletterende, de Onzienlijke, de Beschermer in de nood, als de Vreugdenbrenger, die het Al bestiert en voor wiens grootheid trommels en trompetten nooit genoeg zijn.
Zoals C. Dodd ooit geschreven heeft zijn de psalmdichters - want David was zeker niet de enige - ‘geen uitzonderlijke persoonlijkheden zoals de profeten en leiders uit het verleden, die vanuit de meer dan gewone diepgang van hun eigen ervaringsleven grote bewegingen in de geschiedenis in gang zetten. Zij zijn gewone leden van de gemeenschap die intens delen in haar gemeenschappelijke herinneringen en verwachtingen. Gods handelen met zijn volk in de geschiedenis is een stuk van hun eigen zieleleven geworden; de publieke gebeurtenissen zijn hun tot eigen persoonlijke ervaring geworden.’
| |
| |
Deze opvatting is algemeen en is in onze bijbelstudie bijvoorbeeld na te lezen bij Pius Drijvers in zijn prachtige studie Over de psalmen uit 1956, na veertig jaar nog even fris als destijds, al zijn ook de opvattingen over de benadering van de psalmen in deze jaren veranderd.
| |
Psalmen zijn er in soorten
Zoals de nieuw-testamenticus W.K. Grossouw in zijn voorwoord bij Over de psalmen opmerkt is ook bij Drijvers de persoonlijke doorleving als monnik van het Psalter van wezenlijke betekenis geweest voor zijn verstaan en uitleg van deze cyclus liederen: ‘Het is een van de verdiensten van dit boek dat het van detailverklaring afziet en een werkelijk inzicht geeft in de innerlijke structuur van de psalmen, onderscheiden naar hun soorten’.
Die onderscheiding naar soorten, deze typologie, heeft Drijvers overigens - en hij komt daar rond voor uit - grotendeels van de psalmkenner H. Gunkel, wiens werk al van voor 1940 dateert. Zo onderscheidt Drijvers 17 lofpsalmen of hymnen, 25 dankpsalmen, 39 individuele en 14 volkssmeekpsalmen, 15 pel grimpsalmen, 10 processie- en intronisatiepsalmen en 8 koningspsalmen. Er blijven dan nog zo'n 17 psalmen over met een verschillend karakter. Alles bijeen moeten ze in een periode van acht eeuwen zijn ontstaan, vervolgens in verschillende psalmenbundels voor doorgaans liturgisch soms persoonlijk gebruik zijn bijeengebracht en ten slotte in het psalter samengevoegd.
Dat er daarnaast nog vele treffende psalmen zijn te vinden in de bijbel zal bekend zijn. Bijvoorbeeld de klaagpsalmen van Jeremias (in feite het derde en het vijfde der klaagliederen), het tiende hoofstuk van Job, hymnen van Isaias, zeer veel psalmstukken in het boek Ecclesiasticus, het loflied van de drie jongelingen in de vuuroven, en uit de boeken Daniël, Jonas en Tobias.
| |
Kracht in grilligheid
Voor Frans Berkelmans, neerlandicus, kenner van het werk van Ida Gerhardt en als benedictijn onder meer redacteur van het Benedictijns Tijdschrift (zie ook elders in deze Tsjip) en cantor van de kloostergemeenschap in Egmond, ligt de kracht van de psalmen in hun grilligheid. ‘“Je kunt in veel gevallen niet spreken van een gaaf gedicht. Maar dan leggen we wel onze normen aan. Bij poëzie denken we, in onze tijd, aan een gedicht met kop en staart, een tekst die doelbewust naar een betekenis streeft en de daarvoor passende structuur en metaforen bezit. Die moderne opvatting kun je zelfs voor de gedichten van Hadewijch zonder zorgen laten gelden.
Er zíjn wel psalmen die op een gedicht gaan lijken, bijvoorbeeld psalm 23: “De Heer is mijn herder,/ mij zal niets ontbreken.// Hij wijst mij te liggen in grazige weiden,/ Hij voert mij naar wateren der rust.” Enz. Maar de meeste psalmen zijn feitelijk clusters van brokken poëzie. In de joodse eredienst was dit geen enkel probleem, want daarin ging het vooral om citaten, kreten, aforismen. Intussen is het juist de grilligheid, het vaak ongrijpbare en onverwachte dat de meeste psalmen zo boeiend houdt.
En bovendien zal tot het fascinerend karakter van de psalmen zeker hebben bijgedragen dat ze extreme gewaarwordingen en gevoelens overdragen, van
| |
| |
grote vreugde en grote vrees, van haat en liefde, van smart en extase. Daardoor resonneren ze juist in levenssituaties die voor ons als luisteraars of lezers extreem zijn.’
| |
De schok van het onbekende
In Vreugde van de psalmen heeft een andere neerlandicus, M.H. van der Zeyde, zo'n vijfentwintig psalmen en slotverzen in hun functioneren én lyrische betekenis voor de lezer opengelegd. Zo vertelt zij over psalm 137, van de wateren van Babylon, hoe deze psalm haar als tienjarig kind greep. Het is een psalm die zeker gezongen zal zijn door de gedeporteerde joden in de concentratiekampen. Ze begint met de regels:
Aan de stromen van Babylon
daar zaten wij neer, en wij schreiden
wanneer wij dachten aan Sion.
hadden wij onze harpen gehangen.
Want daar vroegen onze ontvoerders
van ons dat wij zouden zingen,
vroegen zij die ons kwelden muziek:
‘zingt ons een van die liederen van Sion!’
En ze eindigt met de vervloeking van de ontvoerders:
Dochter Babels, gij, straks verwoest,
wat gij bij óns aan hebt gericht.
Geprezen die grijpt en verplettert
úw kinderen tegen de rots!
Daar is geen woord Frans bij. Het was voor Marie van der Zeyde haar eerste confrontatie met een psalm. Zij schrijft: ‘De schok die ik destijds als kind onderging, kan ik eigenlijk nu pas goed verklaren. Het is de schok dat je daar plotseling iets beseft van het ovcerweldigend grote dat de menselijke historie is: bijna zes eeuwen vóór onze jaartelling is dit gebeurd, zo'n vijfentwintighonderd jaar geleden hebben mensen dit zo gevoeld en zo uitgesproken, en dat zit ik nu te lezen, ik, een hollands kind van begin negentienhonderd. En zeker had ik ook niet eerder weet gehad van een zo hevig en zo massaal verdriet; “oorlog” was gedaver van kanonnen, mensen die vluchten, vlammen van brandende steden, maar om het verdriet te peilen was ik te klein geweest. Ineens had de realiteit mij gekregen. En dat barbaarse en aangrijpende lied, dat leek op niets wat ik verder kende, - de gewaarwording dat dát nu poëzie was!’ (p. 27-28).
Frans Berkelmans herkent de ervaring van Van der Zeyde op een andere manier. ‘Als ik met mensen in gesprek ben over hun persoonlijke problemen en we moeten dat onderbreken vanwege de middag- of avonddienst, waar we dan
| |
| |
samen naartoe gaan, gebeurt het zó vaak, dat ze na afloop tegen me zeggen: “Hoe heb je zo snel die psalm uit kunnen kiezen? Dat was nou precies wat ik zelf heb gevoeld, die woede, dat verdriet, het verlangen om de vijand een kopje kleiner te maken!” Dat heb ik dan helemaal niet, maar kijk naar de soorten psalmen van Pius Drijvers en bedenk dat we uiteraard in de dienst de verpletterende en de verheerlijkende psalmteksten afwisselen, en je begrijpt hoe het werkt.’
Van der Zeyde's ontdekking dat de psalmen als poëzie gelezen kunnen worden spoort met de opvatting, vertegenwoordigd door psalmenkenner Kees Waaijman, dat als je ze vertaalt als proza psalmen hun spiritueel karakter verliezen: ‘De Statenvertalers bijvoorbeeld lijken met hun prozaïsche bladspiegel te willen suggereren, dat de psalmen zonder betekenisverlies ook als proza gelezen kunnen worden.’ Waaijman heeft in tal van artikelen en boeken de poëtische kracht van de psalmen, psalm voor psalm aangetoond (zie bibliografie). Berkelmans: ‘Essentieel is dat psalmen functioneren in een geheel van handelingen die mensen verrichten en ervaringen die mensen hebben om tot geestelijke ontplooiing te komen. Het geloof komt niemand aangewaaid. Daar moet voor gewerkt worden’.
| |
De kracht van de weerbarstige vertaling
In 1975 verscheen bij de Katholieke Bijbelstichting in Boxtel de eerste druk van Het Boek der Psalmen, uit het Hebreeuws vertaald door Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde, en getoonzet door de Benedictijner en Cisterciënzer monniken.
Drie jaar eerder was de vertaling al zonder de muziek verschenen en had, de archaïserende stijl ten spijt, veel waardering ontvangen van literaire critici. Gerhardt zat als dichteres in de lift na jarenlange verwaarlozing. En dat telde mee bij de keuze van juist haar tekst voor een psalter in de volkstaal en de bijpassende muziek. Berkelmans: ‘Ja, de overgang van het Latijn naar de volkstaal betekende dat we het zuivere gregoriaans dat we totdantoe hadden gezongen moesten loslaten en een vorm moesten vinden waarin vertaling en muziek klikten. In 1968 verscheen de proeve van een psalmvertaling van Ida Gerhardt in Maatstaf. Fens schreef er enthousiast over en dat telde. Ik was in die tijd met Nijhoff bezig en veel meer gesteld op de eenvoud van diens taal - lees maar diens prachtige sonnet “De moeder de vrouw” en je weet wat ik bedoel, ook in zijn relatie tot de psalmen! - en aan een nieuwe Geerten Gossaert hadden wij geen behoefte.
Ja, zoals Gossaert klonk die taal van Gerhardts psalmen mij aanvankelijk in de oren. Tot ik haar poëzie ging lezen, eerst De slechtvalk die toen bij Johan Polak verscheen, daarna Het levend monogram, en vooral die bundel overtuigde mij. Mijn medebroeders, onder wie de componist Hans Brüggen,- in 1980 overleden broer van Frans Brüggen - en ik gingen het palet van de beide vertaalsters waarderen. “Zo treden de troonzaal zij in”, daar moet je aan wennen, maar 't was wel een vondst met een inversie à la Boutens. En zo langzaam aan wisten we het zeker en na meer dan twintig jaar helemaal: op den duur zijn deze archaïserende teksten in het gebruik duurzamer dan de populari- | |
| |
serende, “gewoon-menselijke” vertalingen, ze hebben een prachtig ritme en er valt op te toonzetten’.
Die opvatting wordt bijvoorbeeld door dominee Karel Deurloo gedeeld, maar als leider van een psalmenkring - bedoeld is hier een leeskring - moest hij toch constateren dat de karakteristiek ‘herdichting en bewerking’ die de vertaalsters aan hun werk gaven letterlijk genomen moet worden. Wil je als docent met psalmen als poëzie aan de gang, lees dan het toegankelijke werk van Deurloo (zie literatuurlijst), waarin hij vijftien bekende psalmen uitstekend verklaart en samen met Karel Eykman bovendien veertien verhalen vertelt, uit het leven gegrepen en op een psalmtekst geïnspireerd. Vergelijk en passant Deurloo's ‘werkvertaling’ met de verheven lyriek van de herdichtsters.
| |
De muziek bij de psalmen
En dan was er nog de bijzondere muziek. Als je vroeger de zang uit alle kloosters tegelijk had kunnen laten horen, zou je één immens gregoriaans gezang gehoord hebben, kon je dat kunstje nu technisch tot stand brengen, je zou in de kakafonie van klanken omkomen. Een immense Toren van Babel! Niet alleen heeft elk taalgebied zijn eigen muzikale ondersteuning proberen te vinden, maar bovendien zijn in de wat grotere landen de monniken van kloosters uit afgelegen gebieden zelfs niet tot elkaar gekomen om één bestand proberen te maken. Het was ieder voor zich en God voor ons allen. Dat is in Nederland en Vlaanderen iets minder het geval., maar er zijn toch heel wat afwijkende bewerkingen.
Berkelmans: ‘Wij Benedictijnen en Trappisten hebben het geluk gehad dat we, toen eenmaal de keuze op deze vertaling was gevallen, een vijftal componisten uit verschillende kloosters onder stuwende leiding van Hans Brüggen en Michael Stumpel - trappist in de Achelse Kluis - bereid waren al hun producten ter discussie te stellen. Ons muzikaal idioom hebben overigens niet cadeau gekregen. Het is tot stand gekomen door heel veel overleg, discussies, felle kritiek en gelukkig enorm veel gelach. Zwakke passages met te veel effectbejag werden onmiddellijk afgeschoten. Een al te goedkoop akkoordje of een secundegangetje (loopje van noot tot noot) kwam er niet door.’
Het resultaat is muziek die, met als basis het gregoriaans met zijn acht modi en eenstemmigheid, buitengewoon afwisselend blijft, na even wennen heel goed te zingen is en de statige taal van de psalmen van Gerhardt en Van der Zeyde vorstelijk draagt.
Waar de eens zo populaire muziek van de Franse componist Gélineau is bezweken onder snelle slijtage en na een overrompelende entree in de jaren zestig bijna nergens meer gezongen wordt, staat deze muziek van Brüggen en de zijnen, waarvoor ook in vakkringen van musicologen grote waardering is, recht overeind.
Wie wil weten hoe ze klinkt: er zijn bandopnamen van, te bestellen bij de Benedictijnen van Egmond of de Slangenburg in Doetinchem of bij het cistercienzerklooster van de Achelse Kluis. De beste toets is evenwel: zelf eens een tijdje onder het zachte juk van de kloosterdiscipline door op weg naar, hoe noemt Redfield het ook weer?, een bijzonder inzicht.
| |
| |
| |
Literatuur
Twee uitgaven in serie wil ik hier met name aanbevelen voor de docentenbibliotheek. Sinds 1978 verzorgt uitgeverij Kok (Kampen) de reeks Verklaring van een bijbelgedeelte. Daaraan wordt meegewerkt door onder anderen B. Hemelsoet, Th. Naastepad en Kees Waaijman. In elk deel nemen zij een bepaald type psalm thematisch onder de loep. Op Waaijmans conto staan bijvoorbeeld de deeltjes Recht en onrecht, Het zoeken van een weg, De schepping, De uittocht, Het uitroepen van de naam.
Daarnaast is er, geordend op psalmnummer, Psalmschrift onder redactie van Waaijman en Laetitia Aarnink. Een zeer verzorgd tijdschrift waarin de psalmen stuk voor stuk worden gesitueerd in de liturgie. Enige tekeningen in deze Tsjip zijn uit dit tijdschrift afkomstig. Ze zijn van Anneke Kipping. Voor de kalligrafi e tekent Arie Trum.
| |
Overige literatuur
Frans Berkelmans o.s.b., De bijbel gebeden en gezongen. In Tijdschrift voor Liturgie 70 (1986), 48-57. |
Karel Deurloo, Karel Eykman, Wat heb je, zee, dat je vlucht? Psalmen gelezen, gehoord en verteld. Baarn 1986. |
C.H. Dodd, De bijbel in deze tijd. Prisma-boeken. Utrecht/Antwerpen 1961. |
Pius Drijvers, Over de psalmen. Een inleiding tot hun beteknis en geest met een voorwoord van prof. dr. W.K.M. Grossouw. Utrecht/Antwerpen 1956. |
Het boek der psalmen, uit het Hebreeuws vertaald door Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der Zeyde. Getoonzet door Benedictijner en Cisterciënzier monniken. Katholieke Bijbelstichting. Boxtel, 2e verbeterde druk 1981 (eerste druk 1975). |
Luc. H. Grollenberg, Nieuwe kijk op het oude boek, 2e dr., Amsterdam/Brussel 1969. |
Hulp voor de bijbellezer, 7de druk. Nederlands Bijbelgenootschap Amsterdam 1973. |
S. Lamberigts (red.), Psalmen lezen, vieren en beleven. Leuven 1991. |
K.H. Miskotte, Bijbels ABC, 2e druk, Amsterdam 1966. |
Gabriël Smit, De psalmen. Prisma-boeken, 5e dr. Utrecht 1961. |
‘Gabriël Smit, Gert Helmer, A.Th. Brouwer en Michel van der Plas, Dichtbij U is het Woord. Inleiding tot het lezen van de Heilige Schrift. Bussum 1957. |
Kees Waaijman, De poëzie van de psalmen. In: Communiqué, jrg. 8, nummer 4, juni 1992, p. 34-42. |
M.H. van der Zeyde, Vreugde van de psalmen. Reeks Spiritualiteit. Nijmegen,/Brugge z.j. |
|
|