licht, citeert er van tijd tot tijd een belangrijke passage uit en reflecteert daarop door. In die reflectie zitten actualiseringen, maar daarmee valt het gelukkig wel mee: menin het volgende milennium is dit boek niet meteen verouderd.
Eerder probeert hij, schrijvend in verzorgde spreektaal, het verhaal in zijn oorspronkelijke context terug te roepen, maar dat wel in gewone taal. Gewone taal, maar toch taal, die verrassend is als bij een goede spreker, zonder banaliteiten. En inhoudelijk toont hij zich kenner van alle verhalen, zodat hij het ene met het andere kan verbinden in het verhaal dat hij omhanden heeft. Dat is dus behoorlijk anders voor de lezer dan wanneer deze de bijbel van a tot z, van Genesis tot Handelingen, zou gaan lezen. Het begint, om een voorbeeld te geven van wat ik bedoel, zo:
‘Het verhaal gaat dat in den beginne God hemel en aarde schiep.
Een verhaal van Israël is het en het werd naar verluidt zo'n zesentwintig eeuwen geleden opgeschreven, toen de Israëlieten aan Babylons stromen in ballingschap gevangenzaten. Ver van huis waren ze. En ver van huis komen dikwijls de grote vragen. Hoe is alles geworden wat geworden is? Waar komen wij vandaan en waar gaan we heen? Is er een God die ons gewild en gemaakt heeft? Waartoe zijn wij op deze aarde, die soms zo paradijselijk is en soms zo woest en ledig? (...)
Stil, Israël vertelt een verhaal. Een priester uit Israël vertelt een verhaal. Een priester zonder tempel is hij. Ook hij is ver van huis. De mensen kunnen geen geitenbokjes of duiven meer bij hem komen offeren. Zij kunnen wel met hun vragen naar hem toe. En de priester wordt verteller, puttend zowel uit bronnen van eeuwen her als uit bronnen van nu. Zo is dit verhaal geboren, waarmee hij zijn volk troost: In den beginne schiep God de hemel en de aarde...’
Het zijn deze gecursiveerde passages die letterlijk aan de aanvaarde bijbelvertaling zijn ontleend en waaromheen Ter Linden telkens het verhaal uitleggend vertelt, met speelse verwijzingen naar verwante of contrasterende verhalen. En zo wordt de onnozele lezer vertrouwd gemaakt met dit fantastische, ingewikkelde netwerk van heilsverhalen.
Wie bijvoorbeeld geniet van de manier waarop Daniel Pennac zijn opvattingen over het lezen van boeken door jongeren - die eigenlijk essayistisch zijn - in verhaalvorm neerlegt, zal híer ook veel mee op hebben. Naar mijn mening kan een vierdeklasser prima uit de voeten met deze beschouwelijke navertellingen en er ook heel veel van leren. Zaak is dat hij zichzelf de opdracht stelt - of dat zijn docent dit doet - om op de verhalen die hem het meeste raken ook te reageren in zijn leesdossier door middel van een leesverslag. Alleen dan is de lectuur in schoolverband ook rendabel te maken. En dat willen we toch? Dat móeten we zelfs!
Nico ter Linden, Het verhaal gaat... Uitg. Balans, Amsterdam/Van Halewyck, Leuven, 1996, 312 blz., ISBN 90 5018 491 X. NUGI 632. Prijs f 39.90.
Legendarische bijbelverhalen. Rainbow Pocketboeken. Uitg. Maarten Muntinga, Amsterdam in samenwerking met Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, 1996, 350 blz. ISBN 90 417 0034X NUGI 634. Prijs f 15.