[Nummer 4]
Tsjip 1
‘Godsdiensten kunnen we nog het beste opvatten als vlechtwerken van mythen, geloofsvoorstellingen, rituelen en gedragscodes die door een gemeenschap in stand worden gehouden en op hun beurt weer die gemeenschap in stand houden. Met “vlechtwerken” bedoel ik aan te geven dat godsdiensten een geschiedenis achter de rug hebben. Miljoenen mensen hebben deelgenomen aan het wordingsproces. (...)
Zo'n vlechtwerk vat ik op als een specifiek antwoord op de altijd terugkerende vragen waarover het menszijn ons en alle mensen plaatst. De godsdiensten brengen ons dus bij menselijke ervaringen die alle mensen met elkaar delen, die alle mensen ook nopen naar het besef van God te grijpen, maar die per godsdienstige traditie op verschillende wijze dat besef van God ingevuld hebben en tot een beeld van God uitgebouwd. (...)
Laten we zeggen: alle mensen lachen en huilen veelal om dezelfde dingen. Voorspoed, gezonde kinderen, vitaliteit - geen cultuur of mensen verheugen zich daarover. Dood, ziekte, pijn, lijden en een kwaad geweten - om maar een rijtje te maken - bezorgen overal verdriet. En dan zijn er nog onzekerheden: het toeval, de onverklaarbare tegenslagen, de ondoorzichtige toekomst die in haar schoot bergt wat niemand nog weet. Universele vreugdes en universeel verdriet en angst. Er is geen cultuur waarin deze basiservaringen door mensen niet in verband gebracht werden met het besef van God en dat besef zijn specifieke inkleuring hebben gegeven. De verschillende godsdiensten zijn, met andere woorden, verschillende aankledingen van God en de verschillen hangen samen met de manier waarop de gemeenschappen of culturen God als antwoord op de basis-ervaringen hebben gezien.’
H.M. Kuitert, Het algemeen betwijfeld Christelijk geloof. Een herziening. Baarn 1992, 21-22.