| |
| |
| |
Externe betrekkingen
Jeugdliteratuur in de basisvorming
Na het nulnummer van het nieuwe kwartaalblad Jeugdliteratuur in de basisvorming, waarover we in Tsjip 6/1 schreven, is de redactie van bij uitstek deskundigen op het gebied van de didactiek van de jeugdliteratuur als Koos Hawinkels, Ruud Kraayeveld en Max Verbeek haar belofte nagekomen om een flink aantal jeugdboeken te didactiseren. Zo vindt men in het meinummer besprekingen van Aidan Chambers' De tolbrug, Evert Hartmans De vloek van Polyfemus, Fenna van Veronica Hazelhoff, Morgenster van Ellen Tijsinger en van Zohra Zarouali het boek Amel: een Marokkaans meisje in Nederland.
Dit is niet het laatste boek van deze immigrante, in 1969 geboren in Noord-Marokko, maar het eerste. Ze publiceerde het in 1989 bij Van Holkema & Warendorff en het beschrijft een problematiek die Tsjip-lezers zullen herkennen uit de bijdragen van Yvonne Mekaoui-Jansen. Rob van Veen vertelt iets over het leven van de jonge schrijfster en analyseert de roman, waarin de problematiek van de tweede generatie-jongere centraal staat.
Op die problematiek heeft Van Veen, terecht, de inhoud en vraagstellingen gekozen van de twee lessen die hij aan het boek verbindt. Die zijn gemaakt voor een derde klas ivbo/vbo, maar ze lijken mij zeker ook voor andere klassen te gebruiken. Van Veen laat de leerlingen in groepen een aantal eenvoudige vragen beantwoorden en daarna klassikaal reflecteren op lezersverwachting, instemming met de problematiek en dergelijke. Daarbij hoort ook in hoeverre allochtone leerlingen vergelijkbare ervaringen kennen. Voor de tweede les worden aan de hand van nieuwe fragmenten uit het boek probleempjes gesteld. Erg aardig is dat de klas in vijf groepen wordt verdeeld, die ieder een eigen fragment krijgen te bestuderen en bespreken. Om u een idee te geven van de inhoud van het boek volgen hier die opdrachten:
‘Je krijgt een fragment uit het boek Amel: een Marokkaans meisje in Nederland. Lees het en beantwoord daarna de vragen (je mag overleggen). Straks bespreken we de antwoorden met de hele klas.
N.B. Wie doet er namens jullie groep het woord?
1. | Wat is in dit fragment het probleem van de hoofdpersoon, Amel? |
2. | Probeert Amel het probleem (zie je antwoord op vraag 1) wel of niet op te lossen? Zo ja, hoe doet ze dat dan? |
3. | Hoe gaat het verhaal volgens jullie verder? (Of: hoe denken jullie dat Amel verder met het probleem omgaat?) |
U deelt nu kopieën uit van de volgende vijf (of minder) fragmenten, Let op: elke groep krijgt een ander fragment:
a. | Fragment blz. 7, ná de witregel, t/m regel 18 op blz. 9. (Probleem: Amel heeft conflicten met haar ouders; ze wordt mishandeld.) |
b. | Fragment blz. 39, ná de witregel, t/m blz. 41, einde hoofdstuk 7. (Probleem: Amel wil aan haar liefde voor Johnny (Nederlandse jongen, red.) niet toegeven, omdat ze te verschillend zijn.) |
| |
| |
c. | Fragment blz. 60 (begin hoofdstuk 11) tot aan de witregel op blz. 62. (Probleem: Amel wordt tegen haar wil uitgehuwelijkt.) |
d. | Fragment blz. 106, ná de witregel, tot aan de witregel op blz. 109. (Probleem: Amel moet een beslissing nemen over een huwelijk met Faisel.) |
e. | Fragment blz. 117, ná de witregel, tot aan de witregel op blz. 119. (Probleem: Amel bereidt zich voor op haar bruiloft, maar voelt zich ongelukkig. Vooral na het zien van Johnny komen de twijfels.)’ |
Zoals ook bij de andere didactiseringen zorgt de redactie voor een lijstje met andere jeugdboeken waarin het ‘leven in twee culturen’ een rol speelt. En, aardig toeval, in de rubriek ‘Aanraders’, die in een paarhonderd woorden recente jeugdboeken aanbeveelt, vinden we, besproken door dezelfde Rob van Veen het dérde, laatst verschenen boek van Zahra Zarouali, Sanae, dat de mislukking van het afgedwongen huwelijk lijkt te beschrijven. Zo maakt de redactie haar toezegging waar om systematisch aandacht te besteden aan het interculturele aspect.
Met de wijze waarop Van Veen de les aanpakt honoreert hij - niet als enige overigens - ook een tweede aspect dat Jeugdliteratuur in de basisvorming behartigt: ‘per aflevering aandacht aan enkele algemene vaardigheden van de basisvorming die elders nauwelijks aan bod komen, namelijk eigen onderzoek doen door leerlingen, samenwerken, en tekstervaring en tekstbestudering in geïntegreerde vorm’
In nummer 2 (september 1996) accentueert de redactie dat ze wil bijdragen aan een longitudinale opbouw in het literatuuronderwijs en een extra tandje bij wil zetten binnen de basisvorming opdat leerlingen ‘niet alleen met plezier, maar ook met onderscheidingsvermogen fictionele teksten lezen.’ Mij dunkt dat het tijdschrift inderdaad dankzij de consequente didactisering van de besproken jeugdboeken in dit tijdschrift deze doelstelling realiseert. Het geeft veel direct bruikbaar praktisch materiaal en, iedere nascholer weet het: daar komen docenten voor. KC
| |
Tiende conferentie Het Schoolvak Nederlands
Op vrijdag 15 en zaterdag 16 november 1996 heeft de jaarlijkse conferentie Het Schoolvak Nederlands weer in Vlaanderen plaats. De tiende dit maal, voor de derde keer in UFSIA, Antwerpen. Dat gebeurt uiteraard weer in nauwe samenwerking met alle Nederlandse en Vlaamse verenigingen die sinds jaar en dag bij het onderwijs van het Nederlands betrokken zijn en voor het eerst met de recent opgerichte (Vlaamse) Vereniging Leraren Nederlands.
Als vanouds zijn er presentaties met discussie vanuit de hoek van het onderzoek, de vakdidactiek en de opleidingen. Het is eveneens gewoonte dat er daarbij gestreefd wordt naar een evenwicht in het aantal Vlaamse en Nederlandse sprekers. Dit jaar zijn de Vlamingen licht in de meerderheid. Sinds een paar jaren, en dat is nieuw, is er ook een steeds toenemend aantal leraren die het woord nemen om te praten vanuit hun klaspraktijk.
Dit jaar zijn de stromen: taalvaardigheidsonderwijs, spreken en luisteren, zakelijk lezen, schrijven, literatuur, kennis van taal en taal-verschijnselen, literatuur, schooltaal als struikelblok, PABO/ basisonderwijs en beroepsonder- | |
| |
wijs.
De conferentie is gespreid over twee dagen. Plenaire opening op vrijdag 15 november om 13.30 uur. Vanaf 14.00 uur volgen er per stroom vier presentatiemomenten van één uur elk. Op zaterdag zijn er dat vijf, vanaf 9.30 uur. Zoals gebruikelijk kiezen de deelnemers hun eigen programma uit het aanbod van een kleine zestig lezingen, verdeeld over de negen stromen. Dit jaar is er voor Tien jaar HSN op de avond van de eerste dag een academische zitting.
Vlaamse deelnemers schrijven in door storting van de vereiste som op rekeningnummer KB nr. 409-6521881-33 van het Centrum voor Didactiek, UFSIA; met vermelding ‘HSN 10, naam en adres van de deelnemer én van de school waar zij/hij lesgeeft’. Zij betalen voor de vrijdag (BF 1200), voor de zaterdag (BF 1500) voor beide dagen samen (BF 1975). Nederlandse deelnemers maken het vereiste bedrag over op girorekening 640098 van Conferenties HSN Staniastate, Leeuwarden: resp. f70,-, f90,- en f110,- met vermelding van naam & adres van de deelnemer én adres van de school, zeker in het geval de school het deelnemersgeld voor haar rekening neemt. Conferentiebescheiden zijn inbegrepen.
Voor méér informatie: in Nederland: Peter Nieuwenhuysen, Staniastate, 57, 8926 LB Leeuwarden, tel. en fax 058 2670769; in Vlaanderen CVD/UFSIA Prinsstraat 13, tel 03/ 2204682 fax 2204679 of bij Mark Van Bavel, Scherpenberg 26, 2390 Westmalle 03/3121640.
| |
Studieconferentie Kinderen tussen Letteren
Ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de Taaldrukwerkplaats Amsterdam organiseert deze op woensdag 23 november 1996 in samenwerking met de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht een studieconferentie in De Meervaart te Amsterdam.
Het thema is ‘kinderen tussen letteren’: wat is het vermogen van kinderen om te vertellen, lezen en schrijven over wat hen bezighoudt? Specifiek wordt ingegaan op de vraag welke bijdrage die (poëtische) teksten van kinderen kunnen leveren aan de ontwikkeling van hun taalvaardigheid. Daarnaast wordt de kant van docenten, begeleiders, opvoeders en andere deskundigen bekeken: welke taken zijn voor hen weggelegd?
In het programma zijn lezingen, werkgroepen en presentaties opgenomen, zoals presentaties van de brochure en werkgroepen over Gedachten en gedichten van kinderen door Lucie Visch, en het boek De Jonge Geschiedenis van Literaire Vorming door Henk van Faassen; de Theo Vesseur Lezing: ‘Visies op taal’ en ‘Creëren van pedagogische situaties’ door Geert Koefoed van de Rijksuniversiteit Utrecht; een experimentele jeugdtheatervoorstelling: ‘kinderteksten op de planken’; en diverse werkgroepen over onder meer ‘taalvorming en taaldrukken als basis voor literaire vorming’, ‘taalvorming binnen ontwikkelend onderwijs’, ‘Misvormde Elfen kunnen echt niet meer’, en ‘De plaats van kinderboeken bij taalvorming’.
Informatie: Taaldrukwerkplaats/SKVA afd: onderwijs Oude Zijds Voorburgwal 302 Amsterdam tel. 020 6263010
| |
| |
| |
OpgeLet!
Letteren, de literaire maandagagenda gaat in september 1996 een nieuwe jaargang in, met een nieuwe illustrator en een nieuwe lay-out. De agenda geeft overzichtelijk weer wat er per maand te beleven valt op het gebied van literatuur. Radio- en televisieprogramma's, lezingen, voorstellingen, boekenmarkten, tentoonstellingen en evenementen worden aangekondigd. Volledigheid kan ook Letteren niet bieden, maar het is een voortreffelijk hulpmiddel voor iedereen die zijn interesse voor literatuur niet bij lezen wil laten. Letteren is een uitgave van stichting Letteren. Een jaarabonnement kost f 20,-Administratie: Groenstraat 75, 4841 BC Prinsenbeek, tel/fax: 076-541 2772. Ook: http://www.schrijversnet.nl, e-mail-adres: letteren@schrijversnet.nl
Postbankrekening: 33.44.53 t.n.v. Letteren.
| |
Lezenswaardige Literatuur (zonder leeftijd)
Zoals we dat meestal doen, besteden we ook in deze aflevering van Externe betrekkingen aandacht aan de nieuwe uitgave van Literatuur zonder leeftijd. Het tijdschrift verdient bijzondere aandacht van docenten, die lesgeven op ivbo, mavo en onderbouw havo, vwo, maar ook van anderen die met jeugdliteratuur aan de slag willen. Literatuur zonder leeftijd voorziet niet in uitgewerkte lesmodellen, maar signaleert wel belangrijke publicaties en fungeert bovendien als een forum in de discussies over de status en de behandelwijze van jeugdliteratuur.
Van dat laatste bevat nummer 39 van de tiende jaargang het bewijs. Ruud Kraaijeveld en Peter van den Hoven leveren een heftige pennestrijd over de manier waarop critici met jeugdliteratuur om dienen te gaan, of in hoeverre literaire kritiek een leesbevorderende benadering in de weg staat en vice versa.
Willem van Toorn weet in hetzelfde nummer boeiend te verhalen over zijn reactie als acteur op de recencies over zijn boek ‘Rooie’.
Aidan Chambers, die in de redactieraad van Literatuur zonder leeftijd zetelt, vertelt in het Engels hoe men jonge kinderen aan het lezen krijgt. Chambers voelde zich wat ver (/be-)legen met het verzoek om een artikel van die aard te leveren: ‘During the forty years of my career as an author and teacher I've spoken and written about this subject so many times, I have the awful feeling that I must by now have said everything I want to say to everyone in the world..’ Dat kunnen we ons voorstellen, maar Chambers vertelt het altijd leuk en er zijn nog genoeg oost-indisch doven.
Net zoals een paar andere bijdragen is het artikel van Chambers een weerslag van een lezing gehouden op het 25e IBBY-congres. Daar deed bijvoorbeeld Truusje Vrooland-Löb een goed woordje voor het prentenboek en voor illustraties.
Als donateur van de Stichting ter Bevordering van de Studie van Kinder- en Jeugdliteratuur krijgt u Literatuur zonder leeftijd gratis thuis gestuurd. Het donateurschap (1996) bedraagt f 50,- (studenten f 40,-, instellingen f 75,-) Administratie: Stichting ter Bevordering van de Studie van Kinder- en Jeugdliteratuur t.a.v. Toin Duijx, Postbus 17162, 1001 JD Amsterdam
| |
| |
| |
Jenny Smelik IBBY prijs voor Naima El Bezaz
In 1953 richtte de Duitse journaliste Jella Lepman IBBY op, een organisatie die zich er sterk voor maakt om kinderen over de hele wereld met elkaar te verbinden door het lezen van kwalitatief goede kinderboeken. IBBY houdt zich dus bezig met kinder- en jeugdliteratuur, omdat ‘boeken een essentiële rol spelen in de opvoeding en zo één van de meest effectieve middelen zijn om humaniteit, tolerantie en internationaal begrip te bevorderen. Een van IBBY's doelstellingen luidt dan ook: alle kinderen toegang verschaffen tot boeken van grote literaire en artistieke waarde. In een kleine halve eeuw is de organisatie uitgegroeid tot een orgaan dat in meer dan zestig landen, verspreid over de hele wereld, vertegenwoordigd is.
Tijdens het IBBY-congres in Groningen is voor de tiende keer de Jenny Smelik IBBY prijs, genoemd naar de inmiddels overleden kinderboekenschrijfster, uitgereikt. De prijs, die fl. 8000,- bedraagt, wordt (sinds 1993 driejaarlijks) toegekend aan een auteur en/of illustrator en/of initiator van jeugdliterair werk dat een bijdrage levert aan de totstandkoming van een beter begrip voor mensen uit ‘minderheidsgroepen’, waaronder allochtonen. Bij de toekenning van de prijs gaat de voorkeur uit naar een oorspronkelijk in het Nederlands geschreven werk.
| |
De weg naar het noorden
Dit keer ging de prijs naar de Nederlandse schrijfster van Marokkaanse afkomst Naima El Bezaz, voor haar debuut De weg naar het noorden (Uitgeverij Contact, 1995) dat overigens als ‘roman voor volwassenen’ is uitgegeven. Het verhaal lijkt eenvoudig: een jonge, werkloze Marokkaan, Ghali, droomt ervan in het noorden (Europa) een nieuw en vooral beter leven te beginnen. Argeloos als hij is wordt hij een speelbal van enige landgenoten, die hem gebruiken voor criminele activiteiten. Niet alleen symbolisch, zegt de jury van de JS-IBBY-prijs, maar ook praktisch door bijvoorbeeld door het verwisselen van zijn paspoort en dus het verdwijnen van zijn naam, verliest Ghali zichzelf steeds meer.
In het juryrapport lezen we: ‘een opmerkelijk debuut van een veelbelovend auteur die vanuit eigen observatie van voormalig landgenoten in het Nederlands een geloofwaardig portret schildert van het leven en de achtergrond van een aantal ontheemde mensen en de samenleving waarin ze verkeren. En wel op een manier zoals dat nog niet eerder in de Nederlandse literatuur is gedaan. De verhalen komen eerlijk, authentiek en nergens moraliserend over.’
Andere werken die de jury met namen wilde noemen waren De dikke danseres en Een beetje indiaan van Anton van der Kolk, die in 1993 de JS-IBBY-prijs ontving voor zijn debuut Een pelikaan op straat.
Van Claire Hülsenbeck noemde de jury de jeugdroman Florian Niemandsdochter en van Rita Verschuur het autobiografisch kinderboek Vreemd land. Ook de prentenboeken Mijn pijl bleef in Kankantri van Noni Lichtveld en Afrika achter het hek van Bart Moeyaert en Anna Höglund konden rekenen op een eervolle vermelding. Maar het meest getwijfeld heeft de jury tussen de uiteindelijke winnaar en De bevroren waterval van Gaye Hiçyilmaz.
| |
| |
Secretariaat IBBY Sectie Nederland: Secretaris drs. A.W.M. Duijx, Postbus 17162, 1001 JD Amsterdam. Vrienden van IBBY ontvangen informatie over de nationale en internationale activiteiten van IBBY via een nieuwsbrief. De donatie voor individuen bedraagt minimaal f25,- en voor instellingen f150,- per jaar.
| |
Afscheid van het lezen? Welneen!
Een bekommerde titel, dat Afscheid van het lezen? waarmee de samenwerkende instellingen voor tertiair onderwijs in het hoge noorden deze keer hun jaarlijkse onderwijsdag cachet gaven. Voor weinig geld hadden meer dan 340 docenten en bibliotheekmedewerkers, betrokken bij het leesonderwijs van onder tot boven, hun weg gevonden, langs het inmiddels befaamde Gronings Museum naar het Academieplein. De hoge trappen vóór die negentiende-eeuwse kolos waren wat glibberig van de miezerende regen, maar binnen, tussen de afstuderende Groningse studenten door die in de verschillende faculteitskamers hun bul kwamen ophalen, ging het er tamelijk opgewekt aan toe. Zo treurig was het nu ook weer niet gesteld met de toekomst van het lezen.
De Groningse hoogleraar Ton van der Geest hield een opwekkende inleiding over het maatschappelijk belang van gewenning aan literatuur, de verwerking van de zapcultuur en de rol van de school als opbouwer en onderhouder van de leescultuur en leeshouding. Lerarenopleiders Jacques Vos en Jan Boland trokken in gedachten al het studiehuis binnen, in het bijzonder met betrekking tot de informatievaardigheden die je leerlingen moet bijbrengen.
Emotionaliteit als factor in het leesonderwijs kwam, tot vreugde van schrijver dezes, in verschillende verhalen als zeer wezenlijk naar voren, en wel als tegenhanger van de kritische en reflectieve benadering van teksten waarmee zolang hoog van de toren is geblazen. Inleider N. Rood van de Postbank (?) sprak daarover, zelfs van ‘emotionele socialisatie’. J. Vinck van het Regionaal Pedagogisch Centrum in Maastricht stelde resoluut emotionaliteit in het lezen van fictie centraal. Terecht merkte hij op dat leesbevordering - zoals door hem met anderen beproefd in het projekt ‘Fantasia’ - vooral een kwestie is van attitude, niet alleen van vorming van de leerling maar ook van houding bij de docent. Diens geloof in de literatuur is essentieel.
| |
Verschil in thuiscultuur
Zeker zo waardenvol was de bijdrage van onderzoekster A. Oosterloo die liet zien dat het goed zou zijn om meer dan totnutoe aandacht te schenken niet zozeer aan de soorten opdrachten die aan teksten worden verbonden, maar aan het leesproces als zodanig (zoals wordt gedaan in Ik weet wat ik lees, een uitgave voor het basisonderwijs van Jacob Dijkstra). Zij bepleitte een ‘actief lezen’ en daarbij een zorgvuldig rekening houden met de verschillen in thuiscultuur van de kinderen. ‘Wij kunnen wel zeggen: kinderen zitten graag met een boekje in een hoekje, maar voor een Marokkaans kind gaat dat niet op, want bij haar thuis is altijd sprake van een gezamenlijke beleving’. Zowel Vinck als Oosterloo bepleitten nadrukkelijk de longitudinale lijn, die onder meer in dit tijdschrift en door de SPL al jaren wordt voorgestaan.
Goed dat ook de docenten uit het voortgezet onderwijs actief konden worden. Dat gebeurde onder meer in een plezierige workshop, waarin Wam de Moor
| |
| |
het vraagteken achter de titel van de conferentie hartgrondig verving door een krachtig ‘Welneen! en met een ‘longitudinaal’ en ‘latitudinaal’ gezelschap van onderwijskrachten uit basis- en voortgezet onderwijs en bibliotheekmensen genoot van twee schetsen, geleverd door Tsjechov (‘Vreugde’) en Nescio (‘Feeën’), met elkaar op voorkeur vergeleken. Wat leidde tot een goede discussie en een uitgesproken voorkeur voor de geinige schets van Tsjechov opleverde.
Voor de volhouders was er daarna in de Harmonie de sfeer van het cabaret, verzorgd door alleskunner Joke van Leeuwen, al gekend als schrijver en illustrator en nu ook een verrassing als ‘performer’. Leuke dag daarginds! KC
| |
Letteren: taal en vertalingen
Ons zusterblad Letteren heeft het niet gemakkelijk. Pas eind september verscheen het juni/julinummer en redacteur Joris Hermsen moet in zijn redactioneel toegeven dat eigenlijk de pecunia ontbreken om dit aardige en zinvolle blad van de Vereniging Europese Letteren niet alleen naar inhoud maar ook naar vorm op niveau te houden. Men mist eenvoudig subsidie. Een katern kopieën van 16 in plaats van 32 bladzijden is het gevolg.
Het nummer gaat vooral over taal in Europa, maar er is meer dan dat. Zo is Hermsen in gesprek met Bart Eeckhout over een Gents project, waarin verhalen over het leven in de grote stad centraal staan. City Life noemt hij het en de verzamelbundel zal niet-Nederlandse verhalen gaan bevatten over dat thema.
Van Lily Coenen is er een didactisch katern over natuurbeleving in de Romantiek, als opmaat naar het ook door haar voorgestane ‘geïntegreerd literatuuronderwijs’. Aan de hand van gedichten van Heine, Wordsworth, Kloos, Blake, Chateaubriand, Dickinson en Feith roept zij via opdrachten de natuurbeleving in de 18e en 19e eeuw op. Vervolgens maakt zij de sprong naar de eigen tijd met bijvoorbeeld ‘Jonge sla’ van Kopland en een gedicht van Frida Vogels om ten slotte de verbinding te maken met schilderij en gedicht. Ook Letteren schenkt aandacht aan de experimenten van Bam Noot en Ton Kox, in Tsjip 6/2 besproken.
Jammer dat de eenvoudige uitgave van een blad als dit al problemen oplevert. Hermsen en de zijnen verdienen beter. WdM
| |
Voorlezen in de kinderopvang
U bent het niet zo van ons gewend, omdat we ons vooral bezig houden met de lezende leerlingen en hun onderwijzers. Maar we zouden wel erg ontrouw zijn aan ons principe van longitudinaliteit, wanneer we u niet wezen op het thema van de Nationale Voorleesdag die volgend jaar op 17 mei zijn beslag krijgt. Dat is: Voorlezen in de kinderopvang. Dat heeft ons hart. Al die hummeltjes aan de voeten van de oudere jongens en meisjes, dat moet een mooi gezicht zijn. Hopelijk vele gezichtjes met open monden en vooral ook steeds enthousiaster wordende jonge lezers die hun verhaal graag kwijt willen. Spelregels in het kort:
De schoolwinnaar moet afkomstig zijn uit groep 7 of 8.
| |
| |
Er moet voorgelezen worden uit een boek.
Het voorlezen mag niet langer duren dan 5 minuten.
De schoolwinnaar moet vóór 1 december 1996 aangemeld zijn bij Stichting Lezen. De lokale, regionale en provinciale ronden worden georganiseerd door de Openbare Bibliotheken en de Provinciale Bibliotheekcentrales.
De onderwijzers die er wat voor voelen om hun leerlingen van groep 7 en 8 mee te laten doen, krijgen in brochure Wie wordt de voorleeskampioen? de nodige aanwijzingen en daarin zit ook een nuttig kopieerblad met ‘Voorleestips voor de deelnemers’ over de keuze van het fragment, de oefening van het voorlezen en allerlei tips. Nuttig en helemaal niet zo gek voor de meesters van die leerlingen die zich nog wat onzeker voelen bij het voorlezen. Er zal door jury's gelet moeten worden op vier punten: tekstbegrip, tempo, stemgebruik en contact met het publiek. Wist u nog van niks, terwijl het u toch wel wat lijkt voor uw klas, ook al zijn uw leerlingen wat ouder, vraag dan de brochure aan bij de Stichting Lezen, per adres De Waag, Nieuwmarkt 4, 1012 CR Amsterdam, tel. 020 - 623 05 66.
| |
Nederlandse Taalunie niet alleen op drift
Sinds Greetje van den Bergh algemeen secretaris is geworden van de Nederlandse Taalunie is daar een merkbaar frisse wind gaan waaien. Niet dat die wind altijd de goede kant opwaait: de perikelen met de nieuwe spelling waar geen zinnig mens gelukkig mee is, behalve de zinnige mensen die bij die onzinnige veranderingen betrokken waren, hebben Van den Bergh tot heel wat uitlegkunde gedwongen. De Taalunie leek op drift te zijn geraakt.
Maar de frisse wind bracht ook goede resultaten. Het jaarverslag 1995 getuigt van energie. Het is natuurlijk niet alleen aan de Taalunie te danken dat onze literatuur het momenteel in verschillende buitenlanden zo aardig doet, maar naast het Productiefonds voor Literaire Vertalingen is zij zeker een factor die telt. Onze taal en cultuur krijgen in het buitenland meer aandacht: de bevlogenheid van de Vlamingen voor ons cultureel erfgoed laat zich hier gelukkig verenigen met de gezonde scepsis én koopmansgeest (noem het zo u wilt efficiency) van de Nederlanders.
Natuurlijk is ook nu veel wat in zo'n jaarboek staat façade - veel commissies met veel namen waarvan je je afvraagt wat die allemaal voor ons cultureel heil hebben opgebracht - maar je krijgt toch een indruk van de bijzondere aandacht die aan het Nederlands wordt geschonken. Nu is zo'n verslag onvermijdelijk een wat plichtmatige toestand, nodig om de subsidieverstrekkende regeringen van Nederland en Vlaanderen het gevoel te geven dat ze hun geld niet wegsmijten. Beter is de zin van de Taalunie af te lezen aan het handwerk van elke dag. Zoals het Taalschrift dat de unie sinds enige tijd aan relaties toezendt. Daarin lezen we naast de onvermijdelijke berichtenrubriek goede tot uitstekende verhalen, die bijvoorbeeld in een cultureel tijdschrift als Ons Erfdeel niet zouden misstaan. In het onlangs veschenen derde nummer van de jaargang 1996 wordt bijvoorbeeld Ronald Soetaert geïnterviewd over zijn pleidooi voor tweetalig onderwijs. Dat Soetaert dit onderwijs - met mate - voorstaat is niet zo vreemd voor wie zijn culturele inslag kent, gericht op in- | |
| |
tercultureel verkeer tussen de Europese volken. Het Engels is voor hem de ‘lingua franca’, waarin academici met elkaar moeten kunnen discussiëren. Op dat aspect van de wetenschappelijke opleiding worden de leerlingen in het voortgezet onderwijs niet of nauwelijks voorbereid. In Nederland verbiedt de wet niet dat scholen tweetalig onderwijs geven, in Vlaanderen wel, vandaar Soetaerts betoog. Erkend zij dat niet iedereen enthousiast is. Martien de Jong, voorheen hoogleraar literatuurwetenschap in Namen vindt het ‘talige zelfverloochening’. Soetaert: ‘Ik bekijk de zaken niet met een romantische blik, maar zuiver sociologisch. Die kloof bestaat al. Om ze te dichten is er maar één oplossing: meer mensen moeten beter Engels leren spreken. Zo is dat. Het Nederlandse heeft bepsaalde functies, het Engels
andere.’
Greetje van den Bergh blust Soetaerts enthousiasme zeker wat Nederland betreft met terechte skepsis: kalm aan, schrijft ze, laten we in elk geval de consequenties die een dergelijke tweetaligheid in de opleidingen heeft serieuzer overwegen dan kennelijk gedaan is door de universiteit van Utrecht toen zij deze zomer haar ‘University College’ annonceerde.
Onder leiding van hoofdredacteur Ewoud Sanders is een interessant blad gegroeid waar ik naar begin uit te kijken. Deze keer gaat het voorts onder meer over buitenlandse aardrijkskundige namen, het verlangen naar nieuw Nederlands toneelrepertoire, reisimpressies van Herman de Coninck en Geert van Istendael, een oproep van de Utrechtse mediaevist W.P. Gerritsen om studenten niet alleen naar het verre buitenland te sturen, maar ook naar het nabije Vlaanderen, en een radioprogramma op cassette.
Taalschrift is een blad waarmee de Taalunie thans goed op dreef is geraakt.
De Nederlandse Taalunie is gevestigd op het Lange Voorhout 19, Postbus 10595, 2501 HN Den Haag. Tel. 070 - 346 95 48, fax 070 - 365 98 18. KC
|
|