[Nummer 2]
Tsjip
‘Er wacht ons een opwindende tijd, waarin de literatuur zelf opnieuw zal moeten onderzoeken wat geletterdheid is. Wie is vandaag de dag geletterd? Je hebt kinderen die “mooie” oplossingen voor problemen vinden op hun computers. Ik spreek met een van hen, over wie ik hoor dat hij niet, of amper, kan lezen en schrijven; hij verzet zich tegen iedere poging om hem van het scherm weg te halen en te laten lezen. Ik verlies mijn geduld en schreeuw: “Jij bent een analfabeet.” Het kind zegt: “Jij bent een analfabeet.” Inderdaad kan ik niet volgen wat hij daar doet. Heeft u zulke kinderen wel eens bezig gezien? Hun vingers glijden over de toetsen als bij pianovirtuozen. Hun vingers denken en scheppen, ze bewegen als bij een musicus die terugkeert naar een motief, of een verband tussen twee maten, om via zijn vingers nog eens de mogelijkheden ervan af te tasten, het te verbeteren. En het kind zegt dat ik een analfabeet ben. Een dialoog tussen doven. Wij gapen elkaar aan.
Wie is straks de geletterde? Wie zal uitmaken wat elementaire geletterdheid inhoudt? Het is een beangstigende tijd, maar dat maakt hem juist zo opwindend en bevredigend. Misschien ligt er een gletschertrage verschuiving in de houding van de westerse beschaving tegenover de dood aan ten grondslag. De literatuur zoals wij haar kennen komt voort uit een driest, magnifiek staaltje arrogantie, dat zo oud is als Pindarus, Horatius en Ovidius. Exegi monumentum aere perennius - wat ik geschreven heb, zal de tijd overleven. Pindarus is de eerste van wie de uitspraak is overgeleverd dat zijn dichtwerk nog gezongen zal worden wanneer de stad die ertoe opdracht gegeven heeft, niet meer bestaat. De geweldige grootspraak van de literatuur tegen de dood. Ik waag te stellen dat tegenwoordig zelfs de grootste dichter in diepe verlegenheid zou geraken als zoiets van hem werd aangehaald.
Een verbeelding van een heel andere orde is in opkomst, en het zou wel eens kunnen gebeuren dat wij, terugblikkend op dit tijdperk, ineens ontdekken dat de mensen die onze opvattingen over wat kunst is, wat het wezen van de mens is - niet degenen zijn die wij gewoonlijk noemen, maar irritante, surrealistische grappenmakers als Marcel Duchamp. Als ik zeg dat deze pisbak een groot kunstwerk is, en hem signeer, bewijs dan maar eens dat het niet zo is. Of, sterker nog, de kunstenaar Jean Tinguely, die enorme bouwsels maakte die hij vervolgens in brand stak, met de boodschap: “Ik wil dat dit vluchtig is. Ik wil dat het maar één keer gebeurd is.”
Dat is het tegendeel van de literatuur zoals wij die hebben gekend, de literatuur die steeds zegt: “Ik wil dat men telkens en telkens en telkens weer tot mij terugkeert.”’
George Steiner, ‘Talent en technologie’. In: NRC-Handelsblad, 18 mei 1996. Vert. door Jaap Engelsman.