concrete labyrinten; in De naam van de roos van Umberto Eco is de bibliotheek met zijn dwaalwegen door de opeengestapelde kennis het labyrint. Tot slot bespreekt Decreus kort maar zeer krachtig Christoph Ransmayrs ‘herschrijving van Ovidius’ De laatste wereld, waarbij hij nog enkele rake observaties doet over Ovidius' Metamorphosen.
Al met al een lezenswaardige en relevante bijdrage aan de Ovidius-literatuur, met een uitnodigende leeslijst.
De laatste bijdrage aan deze bundel, van de hand van vakdidactica Caroline Fisser (‘Mogelijkheden met metamorphosen in de beeldende kunst’) wil ik slechts kort bespreken: op de eerste plaats omdat dit artikel terecht en gelukkig uitvoerig voorzien is van afbeeldingen die de recensie-lezer echter ontbeert, en vervolgens omdat de schrijfster herself op de conferentie van 23 september jongstleden deze bijdrage in persona heeft toegelicht; velen hebben haar daar gehoord. Maar ook zónder plaatjes is het artikel leerzaam. Naar aanleiding van de verhalen over Diana en Actaeon (de hoogmoedige jager die in een hond verandert) en van Daedalus en Icarus (de eerste piloten) geeft Fisser -op exemplarische en vakoverstijgende wijze; vooral dat laatse vind ik een erg groot pluspunt van dit artikel!- concreet aanwijzingen over de mogelijkheden van het gebruik van schilderijen in de les.
Ze onderscheidt en verklaart drie methoden in het gebruiken van beeldmateriaal in de klas:
*initiërend (leerlingen ontdekken aan de hand van beelden zelf -gedeeltelijk- de loop van een verhaal; eventueel bedenken ze zelf dé of hún afloop waardoor inleving en creativiteit gestimuleerd worden);
*consoliderend (dat wil zeggen de beschrijving van de auteur vergelijken met het -latere- beeld ervan);
*verdiepend (het gelezen verhaal wordt verdiept met behulp van de receptie ervan in de beeldende kunst; ze geeft hierbij fraaie voorbeelden van veranderingen in emoties bij de lezer/kijker).
In het tweede deel van haar artikel past Fisser de hierboven aangeduide methoden empirisch (in de les dus) toe op het verhaal van Daedalus en Icarus, maar ze voegt er een dimensie aan toe, die voor literatuur-docenten zeer lezens- en kennenswaardig is: na het beeldmateriaal krijgen leerlingen een aantal gedichten (Vestdijk, Claus, de Vlaming Vuylsteke, Tentije, Zuiderent, Auden/Emmens) uit de moderne letterkunde voorgelegd, met andere interpretaties of facetten van het verhaal, waarna ze hun eigen keus m.b.t. de toepasselijkheid van hun combinatie moeten verantwoorden. Fisser put hier uit een oud Revisor-artikel uit 1982 van Ton van Deel, maar voegt daar enige gedichten aan toe. Ook dit tweede deel van haar bijdrage is, juist door het vakoverstijgende karakter ervan, voor niet-classici het lezen en uitproberen waard!
Het zal de lezers duidelijk zijn: de serie Receptie van de klassieken vult een gat in de markt, dat door het nieuwe eindexamenprogramma voor de klassieke talen - gelukkig - gedolven is.