[Nummer 3&4]
Tsjip
‘Er is een reden om naar de schouwburg te willen gaan, en die is dat je hoopt van mensen iets mee te maken wat je zelf nog nooit hebt meegemaakt, maar dat je toch zult kunnen herkennen. [...] Er wordt je [kijkend naar het hedendaags toneel] een opvatting over de tijdgeest ingewreven, terwijl je zo langzamerhand vindt dat het theater op zoek zou moeten zijn naar iets dat sterker is, of ouder, dan de tijdgeest. En het komt er op neer dat al die eigentijdse avondjes toneel je dezelfde sensatie bezorgen als een avondje zappen voor de tv: het is alsof je de personages nooit echt leert kennen, alsof hun verhalen eigenlijk bijzaak zijn, en hun lot iets dat buiten ze om gaat. [...]
Dit zou de moeite van het boekstaven niet waard zijn als er niet ook nu en dan iets te zien is waar je wel van onder de indruk bent. Zo'n voorstelling is Brittanicus, van Jean Racine, door Het Nationale Toneel, regie Ger Thijs. Een minder eigentijdse vertoning is moeilijk voorstelbaar. Racine streeft naar iets onmogelijks: hij wil met zijn hoofdpersoon, Nero, het ogenblik zien te lokaliseren waarop een mens de stap ten kwade zet. [...]
Brittanicus gaat, in tegenstelling tot veel “eigentijds” toneel, over daders, niet over slachtoffers. Over mensen die de schuld van hun falen nimmer bij anderen kunnen leggen, en die bovendien ijzingwekkend goed van zichzelf weten waarom zij handelen zoals zij handelen. Alleen al daarom zou één Racine per jaar voor iedereen die wel eens uitspraken van morele aard wil doen verplichte kost moeten zijn. [...]
Iemand heeft Racine's personages vergeleken met mensen die van een rotswand vallen, doodsangst uitstaan, en toch zichzelf blijven bekijken van een afstand, “met een uitzonderlijke helderheid”. En het fascinerende is dat wat voor de personages geldt, ook voor Racine geldt: hij is een meesterkraker van codes, een onnavolgbaar regisseur van andermans liefde, een weergaloze schaker met de verwachtingen van zijn publiek. Zijn stukken zijn in dubbel opzicht tragisch. Niet alleen de personages zijn gevangen in hun zelfbewustzijn - de schrijver is dat ook. Hij doet met zijn toneel wat de mensen met elkaar doen: ze kraken als oesters. Goddank, zeg je na afloop, was het maar toneel.’
Willem Jan Otten, Op het punt van exploderen. In: CS NRC Handelsblad, 4 november 1994.