| |
| |
| |
Externe betrekkingen
Een beeld van belezenheid
Onder deze titel organiseerde op 5 november 1993 de (vernieuwde) Nederlandse Taalunie in het Provinciehuis Antwerpen de tiende Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren. Sprekers uit Nederland en Vlaanderen verwoordden ieder op geheel eigen wijze het hete hangijzer binnen onze moderne informatiemaatschappij: de culturele geletterdheid. Er wordt immers in toenemende mate geklaagd over het vervagen en zelfs verdwijnen van gedeelde culturele kennis. De literaire canon wankelt, dé cultuur bestaat niet en het recht op zelfontplooiing in de eigen taal neemt toe. En zolang de zorg van de overheid en het onderwijs gericht is op de taalbeheersing van de allochtone leerling, de kennis van de cultuur grotendeels gericht is op de autochtone leerling en duidelijke criteria ontbreken omtrent hetgeen bekend verondersteld mag worden uit het culturele erfgoed, blijft de vraag bestaan wie de culturele competentie definieert en legitimeert.
Culturele encyclopedieën als Cultural Literacy. What Every American Needs To Know van E.D. Hirsch (1987) en het Cultureel Woordenboek van G.A. Kohnstamm en H.C. Cassee uit 1992 pogen daarentegen de inhoud van de gemeenschappelijke culturele competentie te beschrijven. Het Amerikaanse voorbeeld streeft een verbetering van het onderwijs na: er zal meer nadruk moeten komen te liggen op de inhoud en de feitenkennis, de Nederlandse redacteuren richten zich meer op het buitenschoolse gebruik van deze competentie door geïnteresseerde en geschoolde jongeren en volwassenen. De genoemde auteurs beperken zich evenwel tot de traditioneel ‘geesteswetenchappelijke’ materies en slagen er niet in de aspekten van geletterdheid uit te breiden tot de resultaten van de natuur- en menswetenschappen. Bovendien schuilt het gevaar dat men zich kan verliezen in vormen van veelweterij, die het inzicht in de hiërarchie van waarheden en waarden eerder vertroebelt dan verheldert, aldus E. Vermeersch (RU Gent), een van de sprekers op de conferentie.
Zijn Nederlandse collega W. Meijer (RU Groningen) verbond het thema van culturele geletterdheid met het klassiek pedagogisch vraagstuk van het onderwijs en de algemene vorming, een ideaalbeeld waarin geen rekening wordt gehouden met de diversiteit van de samenleving. Ze hield een overtuigend pleidooi om de pluriformiteit in gedeelde literaire kennis te verdedigen en te bevorderen in de scholen en ‘het gedroomde Europa’ van Milan Kundera, de (culturele) verscheidenheid -en daarmee samenhangende tolerantie-, de plaats te geven die haar toekomt.
Eenzelfde uitgangspunt voor culturele competentie huldigde ook W. van Peer (RU Utrecht). Aan de hand van verschillende personagefragmenten uit A Hard Time van Charles Dickens (1854), waarin duidelijke verschillen tussen gegoede burgerij en arbeidersklasse naar voren komen, toonde deze spreker aan dat ook nu, tegen de achtergrond van politieke en etnische conflicten in Europa, een ethisch bewustzijn door het lezen van literatuur instructief kan
| |
| |
worden ontwikkeld en versterkt. Verdraagzaamheid en wederzijdse verrijking worden juist door dat literaire lezen beïnvloed, omdat de literatuur ‘zich van een list bedient’: ze houdt zich in feite niet zozeer bezig met het alledaagse leven maar laat zien dat uitsluiting niet langer verdedigbaar is. Van Peer: ‘In dit licht bezien hebben de diverse aanvallen op de literaire canon, zoals die zich de laatste jaren steeds luidruchtiger manifesteren, iets lachwekkends, maar ook iets zieligs. Wanneer men ze ernstig zou willen nemen (en dat gebeurt, tot mijn niet geringe verbazing, voortdurend), dan zijn ze echter minder onschuldig dan men op het eerste gezicht zou denken. Ze zijn daarom zo gevaarlijk omdat ze datgene willen vernietigen, wat ze zeggen te willen nastreven: intermenselijke rechtvaardigheid.’
Naast het hierboven besprokene waren er lezingen van R. Laermans (KU Leuven) over culturele geletterdheid en jeugdcultuur, en van R. Soetaert en G. Van Belle (beiden RU Gent) over de veranderingen aan de vorm en inhoud van geletterdheid met de komst van het beeldscherm. Laermans toonde in zijn lezing aan dat de meeste jongeren erg hedonistisch zijn ingesteld en nauwelijks interesse kunnen opbrengen voor de zogeheten ‘hogere’ cultuur. Veel van zijn gegevens ontleende hij evenwel uit oude onderzoeksresultaten omtrent vrijetijdsbesteding, zodat zijn bijdrage aan de conferentie weinig interessants zal hebben opgeleverd voor de gemiddelde congresganger.
Soetaert en Van Belle gaven tot besluit daarentegen een interessante uiteenzetting over de wijze waarop wijzigingen in technologie, in medium, onze houding tegenover informatie en onze gedachten over cultuur en onszelf veranderen. ‘Schermen met geletterdheid dus, maar de grenzen zijn verlegd. Verschuivingen die te maken hebben met andere verhoudingen tussen lezer en tekst, kijker en film, video, televisie en tussen werkelijkheid en fictie. Maar ook tussen leraar en leerling: ook in het onderwijs zullen schermen woord en beeld samenbrengen en de interactie erover grondig beïnvloeden.’ Hun lezing werd technisch ondersteund door het Apple Education Center waardoor duidelijk werd dat bladeren door informatie comfortabel is maar tegelijkertijd duizelingwekkend kan zijn.
Márgitka van Woerkom
| |
LOKV's congres over kunsteducatie: een feestelijk betoog zonder conclusie
‘Er heeft zich de laatste jaren in het kunstbedrijf een enorme verschuiving voorge-daan: van degenen die “het doen” naar degenen die “het regelen”. En dat is niet goed.’ Met die aanval op de uitdijende bureaucratie zette Carel Alons, zelf directeur van de Rotterdamse Schouwburg, tijdens het congres Kunsteducatie: Investeren in cultuurdeelname, de discussie op scherp.
Het LOKV organiseerde dit congres en mocht op maandag 13 december voldaan neerkijken op een volle bak in de Arnhemse Schouwburg. Honderden kunstzinnige vormers en beleidsambtenaren uit het hele land zagen een stoet van doorgaans boeiende sprekers en kunstenaars aan zich voorbij trekken.
| |
| |
Niemand sprak langer dan 20 minuten en wat de meesten zeiden was de moeite waard.
En het decor? Ruud Spruit, de spraakwaterval van het Westfries Museum in Hoorn, die de bezoekers vermaakte door hen, aan de hand van een meegebrachte zogenaamde antieke ratel, emotioneel telkens op het verkeerde been te zetten, wist het wel. Hij had bij het zien van het bloemetjesdecor moeten denken aan de entree van een sjiek bordeel. En dat terwijl de zaal in dat decor bij elke spreker een reeks schermgrote portretten van de betrokkene kreeg voorgeschoteld. Tikje afleidend soms, maar geen onaardige afleiding wanneer een enkele spreker zich wat érg verloor in details over de samenwerking tussen het eigen creativiteitsinstituut en de plaatselijke wethouder of amateurvereniging.
| |
Stop de bureaucratie!
De bureaucratie moest het toch ontgelden op dit congres, want Alons was niet de enige die vond, dat het daarmee in het wereldje van kunstmanagers en -marketeers de spuigaten uitloopt. Hans Muiderman, directeur van ‘het Koorenhuis’ in Den Haag, toonde de nodige zelfspot door tweemaal op zijn draagbare fax een bericht van zijn bureau te laten overseinen. Maar intussen liet hij wel voelen dat zijn werk niet zinloos was en bijvoorbeeld in de relatie met het Residentie-orkest aan de kunsteducatie van heel wat Haagse kinders bijdraagt.
Joop Doorman, hoogleraar filosofie aan de TU Delft, sprak zijn afkeer uit van het kunstmanagementsjargon dat de discussie over kunst bepotelt. Stel eenvoudig doel en middelen en kijk wanneer je dat doel bereikt hebt. Daar zijn geen dure taal, geen geldverslindende commissies, geen onleesbare beleidsnota's voor nodig. In zijn filippica stelde Alons dat de regionale steunpunten kunstzinnige vorming wat hem betreft kunnen worden opgeheven. De theaterorganisaties ervaren de bemiddeling van de steunpunten als volstrekt zinloos. Toneel in het gymnastieklokaal is nauwelijks te vergelijken met schouwburgbezoek en bovendien is doorgaans het tweede- of derderangstoneel dat maar beter ongespeeld kan blijven.
| |
De overslaande vonk
Ai, dat kwam aan. Maar kunstzinnige vormers kunnen wel tegen een stootje. Ze waren 's morgens vroeg al lekker de grote zaal in geblazen op de spetterende muziek van het saxofoonkwartet Quadro sax, dat later op de dag een paar nummers speelde uit zijn lekker swingende programma voor de school. Zoals Kim van der Boon, choreografe van Danstheater Arena, de zaal bijna ontroerde met haar ferm geformuleerde klacht dat de dans bij de vormers in het vergeetboek is opgenomen. Wat haar groep liet zien was perfect en leek al evenzeer op maat gesneden voor het onderwijs. Van der Boon toonde zo in de praktijk wat even later door Ruud Spruit werd uitgesproken: ‘De confrontatie met een kunstwerk roept een emotie op die kan worden gemanipuleerd’. Aan literatuurdocenten vertrouwd was zijn opvatting dat een ondergane emotie afhankelijk is van tijd en plaats en persoonlijke omstandigheden. Wij hebben het er hier nogal eens over, zoals u weet.
| |
| |
Baukje Colpaart herinnerde eraan dat iedere kunstenaar en iedere kunstliefhebber ooit de vonk heeft voelen overslaan. Zij constateerde vanuit haar positie als directeur van het LOKV dat er bij de professionele kunst een groeiende belangstelling is voor samenwerking met de amateuristische kunstbeoefenaars. Was dit niet een beetje wishful thinking, mevrouw? Concrete cijfers kregen we niet. Investeren in kunsteducatie, vond Colpaart, is daarom een diepte-investering: wie begon als amateur kan ooit professional worden.
| |
Stel hoge eisen
Gelukkig ging dirigent Roland Kieft tegen deze wat al te schone gedachte in met zijn ervaring dat kunstzinnige vorming tijdens de schooljaren het toppunt van verveling kan zijn. Kieft achtte zich als dirigent bevoordeeld, omdat hij, hoewel hij een uitvoerend kunstenaar heet te zijn, uit kan gaan van een kunstwerk dat op zijn poten staat en dat duidelijke eisen stelt aan degenen die zich eraan wagen. De dirigent keerde zich fel tegen een vorming waarin alles wat op creatief lijkt goed en mooi wordt gevonden. ‘Ik wil streng zijn en dat in de zin van veeleisend. Dat zie ik als een vorm van vertrouwen in mijn mensen, mijn jonge muzikanten, of zij nu scholieren of studenten zijn. Ik wil ze bewust maken van wat er uit een stuk muziek is te halen’. Een educatrice uit Drente liet zich er niet van weerhouden om 's middags trots te vertellen dat men er in haar instituut in slaagde om in twee uur muziek ‘een heuse popgroep’ van de grond te tillen! Ik keek even of ik het gezicht van Kieft kon zien: wanhoop!
Hij vond dat je die strenge eisen voor alle vormen van actieve en passieve kunstbeoefening moet laten gelden, ook voor de omgang met literatuur. Het liefste zag hij dan ook dat alle kunstzinnige vorming door kunstenaars wordt verzorgd. Een imnpliciet pleidooi voor SSS. Voor hem was de happening die de Rotterdamse Kunststichting onlangs organiseerde door meer dan tienduizend kinderen, van allerlei kleur en soort, kennis te laten maken met het Rotterdams Filharmonisch Orkest een van de ontroerendste ervaringen van het afgelopen jaar.
| |
De drie domeinen
Ook LOKV-man Jos van Ruyven moest toegeven dat het ouderlijk milieu bepalender is voor de kwaliteit van de kunstzinnige vorming dan welk soort onderwijs of vorming ook. Maar als het nodig is de kunst met de paplepel in te geven, dan heeft de kunsteducatie in elk geval een taak om falende en tekortschietende ouders culturele competentie bij te brengen. En daar zit wat in natuurlijk.
Van Ruyven schetste een interessant panorama, bestaande uit drie domeinen. Het domein van de professionele kunst, dat van de amteuristische kunstbeoefening en dat van de kunsteducatie. De professional heeft een fundamentele verhouding tot de kunst, vergelijkbaar met de positie van de fundamentele wetenschapper ten opzichte van de wetenschap. Zulke mensen willen wij als gemeenschap onderhouden; een beschaafde samenleving heeft daar wat voor over. De amateur laat zich graag inspireren door de professionele kunstenaar, uit vrijetijdsbesteding, om sociale redenen, maar altijd ook uit drang tot zelf- | |
| |
expressie. En wie wat wil leren, tenslotte, doet een beroep op het domein van de kunsteducator. Kunsteducatie verenigt ‘maken’ met ‘beleven’. Kunsteducatie is het systematisch begeleiden van mensen in actieve en receptieve omgang met kunst. Zij maakt het publiek kunstontvankelijk.
Hè, dat was nog eens een hoopvol perspectief. Je zag de zaal genieten van de fraaie schema's in verleidelijke kleuren neergezet. En eerder genoemde Joop Doorman verenigde alle harten in zijn citaat van John Ruskin: ‘Waar goede kunst is heeft men een goede samenleving, waar slechte kunst is gaat die samenleving naar de barrebiesjes.’ Zo ongeveer. Kunst beleven was voor hem oefening in humaniteit. Wie dat wil kunnen moet zich oefenen in drie dingen: waarnemen, inleven en oordelen.
Zijn pleidooi voor narratieve in plaats van propositionele informatieverwerking sprak mij wel aan. Met die vorm van leren door een verhaal sluiten we dicht aan op een eeuwenoude traditie. De kunst informeert op zulk een wijze, niet op de wijze van stelling nemen en argumenteren. En dat dus kunsteducatie in déze betekenis zin blijft hebben, ja, dat hadden de politici die het laatste woord mochten hebben maar er niets mee deden, beter moeten beseffen. Maar het liep toen ook al tegen vijven.
Kees Combat
| |
Het schrijven van gedichten en verhalen
Schrijven is een vak. De één zal er wat creatiever mee omgaan dan de ander, maar dit vak is te leren. De nieuwe Teleaccursus ‘Schrijven van gedichten en verhalen’ behandelt de vele technische aspecten van het schrijversschap. De zesdelige cursus wordt vanaf 9 januari 1994 wekelijks op zondag van 18.45 tot 19.15 uur uitgezonden op TV 2.
De programma's bestaan uit twee delen: een gedeelte over poëzie en een over proza. De dichters Gerrit Kouwenaar, Elly de Waard, C.O. Jellema en Rutger Kopland lezen een eigen gedicht voor en geven een toelichting op de manier waarop zij te werk gaan. Voor de verhalen is gekozen voor Vonne van de Meer, Gerrit Krol, Joke van Leeuwen en J. Bernlef.
Naast de televisiecursus zijn er ook radio-uitzendingen. Deze starten op woensdag 22 maart 1994 van 22.30 tot 23.00 uur op Radio 5. Een belangrijk onderdeel van de programma's is het bespreken van door de cursisten zelf geschreven gedichten en verhalen, door een panel bestaande uit schrijvers, uitgevers en critici.
Bij de cursus is een boek verkrijgbaar dat met name ingaat op aspecten als vorm en inhoud, rijm, metrum en ritme, metafoor, perspectief en plot. Doordat er veel voorbeelden van de verschillende vormen van poëzie en verhaalcomposities zijn opgenomen is het boek tevens bruikbaar als bloemlezing. Het is te bestellen door overmaking van f 39,90 op girorekening 544232 ten name van Teleac Utrecht, onder vermelding van ‘Schrijven van gedichten en verhalen’. Het boek is ook verkrijgbaar in de boekhandel (ISBN 6533 337 1). Voor meer informatie kan men terecht bij Teleac tijdens kantooruren: 030-946946. (MvW)
| |
| |
| |
Literatuur en emoties
Op donderdag 10 februari 1994 vindt een symposium plaats over literatuur en emoties, georganiseerd door het interuniversitaitr Werkverband Empirische Literatuurwetenschap (WEL) in samenwerking met het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) te Utrecht. Het symposium dat plaatsvindt in Gebouw CBS Zalenverhuur aan de kromme Nieuwe Gracht 39 kan voor een breed publiek interessant zijn. Het programma bevat een zevental lezingen over onder andere de rol van emoties in klassieke, classicistische en romantische poëtica, emoties in het literatuuronderwijs en in literaire processen. Medewerking wordt verleend door D. Fokkema (RUU), P.H. Schrijvers (RUL), J. Goedegebuure (KUB), N. Rowan, B. van Heusden en W. Schönau (RU Gent), D. Schram (VU), E. Andringa (RUU/UvA) en N. Frijda (UvA). Een volledig programma-overzicht is verkrijgbaar bij het secretariaat OGC, Muntstraat 4, 3512 EV Utrecht, tel. 030-538239, alwaar men zich ook kan aanmelden. Deelname aan het symposium staat open voor alle belangstellenden en is kostenloos (exlusief lunch). (MvW)
| |
Werkmap voor Taal- en literatuuronderwijs
Het WVT van najaar 1993 (17e jrg., nr. 67) opent met een kritische benadering door Mark van Bavel van het eerder in Tsjip 3/1 besproken symposium ter nagedachtenis aan Armand van Assche. Van Bavels stuk ademt verlangen uit naar de evenwichtige benadering van de geëerde overledene. Hij doet uitvoerig recht aan het aandeel van gastspreker Wam de Moor, die ter inleiding de situatie rond de ontwikkeling van de eindtermen Nederlands in Nederland tekende. Over het eigenlijke symposium, bedoeld om de relatie tussen de didactiek en de wetenschap in het licht van het leerplan te verkennen, toont Van Bavel zich teleurgesteld.. ‘Het komt erop aan, zo lijkt ons, dat de universiteit de nieuwe inzichten signaleert en filtert naar het S(ecundair) (O)nderwijs door b.v. actieve medewerking aan navorming om die bevindingen door te geven. Wij verwijzen hier graag naar de recente navorming over de middeleeuwen: waar inhouden werden aangereikt vanuit de universiteit, en de didactische vertaling gebeurde door didactici en leraren!’ Die verbinding gaf het symposium niet en vandaar Van Bavels conclusie: ‘een gemiste kans’. Met name hekelt hij het ontbreken van ernstig overleg met verschillende geledingen in het onderwijs en wijst op het positieve voorbeeld van Nederland.
De auteur doet daarna een poging de verschillende uitspraken op een rij te zetten naar doelen, tekstleuze, tekstordening, plaats van de lezer en methode, om vervolgens het einddoel literaire competentie te differentiëren naar kennis, vaardigheden en attitudes. Ter oriëntatie sluit hij af met literatuurverwijzingen waarin een aantal sprekers hun ideeën nader uiteenzetten. (KC)
| |
| |
| |
Literatuur zonder leeftijd: steeds beter
Wie zich breed wil oriënteren op het terrein van de literaire vorming heeft heel wat af te lezen. Want naast de romans en verhalen en gedichten die een literatuurliefhebber wil kennen, voor zichzelf, voor het werk in de klas, leeskring of bibliotheek, is er al dat materiaal óver de literatuur. Met de lexicons en de krantekritieken ben je er niet, want juist in de literaire vorming is er dat hele gebied van de jeugdliteratuur. Boeken én geschriften óver die boeken. Tsjip houdt bij hóe dat kan gebeuren, Leesgoed vooral wát het zal zijn dat in het Nederlands of vertaald gelezen kan worden, en voor de informatie over de auteur van het jeugdboek en diens wereld is er het vroegere Documentatieblad waarin daarover werd geschreven. Dat was, met Toin Duijx als stuwende kracht, al een fijn blad. Sinds he Literatuur zonder leeftijd heet en de redactie nog meer vorm heeft gekregen, met een flinke redactieraad achter zich, heeft het blad aan betekenis gewonnen.
In nummer 28, behorende tot de 7e jaargang en gedateerd ‘winter 1993’, zeggen Ed Leeflang en Bregje Boonstra aardige dingen over Toon Tellegen, dichter en prozaschrijver (herinner u Juffrouw Kachel in Tsjip 2/1). Leeflang citeert hem naar hartelust en concludeert over Tellegens thematiek: ‘de onmacht tot een gelukkige verstandhouding’. ‘Het levende wezen - mens of dier - is veroordeeld topt onbegrepen en uiteindelijk ongeliefd zijn. Dat is zijn lot. Het is niet zozeer zijn schuld. Zo is hij gemaakt.’ Boonstra erkent ook dat Tellegen analyseren = Tellegen voorlezen. Want: ‘Gewoon is er eigenlijk niets bij Tellegen. Alles is betrekkelijk, niets staat vast en niemand laat zich kennen. De schrijver zelf wel het allerminst.’
Heel boeiend zijn ook de opstellen van Jant van der Weg over kinder- en jeugdpoëzie in Friesland in de tijd van Van Alphen en Goeverneur, en Joke Linders. De laatste geeft een panorama van nogal dwarse kinderpoëzie, zoals Annie M.G. ze schreef, het collectief van de Stratemakeropzee-Show en de dichters van de Blauwgeruite Kiel, zoals Ted van Lieshout.
Een boeiend cluster bijdragen is opgehangen aan Paul Biegel. Diens nieuwste bekroonde boek, Nachtverhaal, krijgt de analyse (van Peter van den Hoven) die het toekomt, Lieke van Duin ontlokt uitspraken aan de schrijver zelf, en laat en passant de illustrator van Biegels volgende boek aan het woord, Fiel van der Veen. Het vierde accent in dit nummer betreft De Tolbrug van Aidan Chambers (door Selma Niewold en Joke Linders) en tenslotte vraagt Harry Bekkering, kijkende naar Het literair klimaat 1986-1992, zich af of er terzake de positie van de jeugdliteratuur vooruitgang is geboekt in de waardenhiërarchie van de literatuurhistorici. En dat is er, want voor het eerst schenken dergelijke terugkijkers-op-de-afgelegde-weg aandacht aan de ontwikkelingen in de jeugdliteratuur.
Om het nummer rond te maken: Bekkering gaat met name in op de aandacht die Vogelaar schenkt aan het ‘taalspel’ van...Tellegen. En verheugt zich in Vogelaars verklaring dat hij kinderliteratuur niet ziet als een aparte categorie, ‘maar gewoon als een soort literatuur’, en daar dan ook in het onderscheid tussen literatuur en lectuur. Dat deze uitspraak de volle instemming heeft van
| |
| |
Bekkering, het zal de trouwe lezer van dit tijdschrift - ik bedoel nu: Tsjip - niet verbazen! (WdM)
| |
Adressen NBLC en Provinciale Bibliotheekcentrales
In aansluiting op de opmerking die tijdens de aanbieding van het leerplan Fictie in de basisvorming werd gemaakt over de afwezigheid van de bibliotheken, geven we hier enige informatie over het bibliotheekwezen op landelijk en provinciaal niveau.
Daar is het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum. Dit NBLC is de landelijke vereniging van openbare bibliotheken in Nederland. De levering van materialen voor bibliotheken en bibliotheekgebruikers is ondergebracht bij de NBLC Stichting Media-informatie. Voor het (literatuur)onderwijs zijn vooral de materialen van belang die worden samengesteld door de Dienst Leesbevordering van deze stichting. Het gaat hier om tentoonstellingspanelen en posters, zowel over jeugdliteratuur als overige literatuur, keuzelijsten, leesprogramma's, materialen voor de kinderboekenweek en de bekende gids Boek en Jeugd. De Dienst werkt ook mee aan de organisatie van allerlei activiteiten, bijvoorbeeld de Nederlandse kinderjury (in samenwerking met de CPNB en de VARA).
Bij de Stichting kunt u sommige materialen alleen in grote(re) aantallen bestellen om in de klas uit delen. Als u slechts enkele exemplaren nodig hebt, kunt u contact opnemen met de plaatselijke bibliotheek of de schoolmediatheekdienst in uw regio.
Adres: Dienst Leesbevordering, Postbus 93054, 2509 AB Den Haag. Tel. 070 - 3141500 (centrale), 3141632 / 3141633 (doorkiesnummers).
Dan is er het Informatie- en Studiecentrum Boek en Jeugd, onderdeel van de vereniging NBLC (let op het verschil!). Deze beheert de grootste kinderboekencollectie en de grootste collectie vakliteratuur in Nederland over jeugdboeken, leesbevordering, het leesgedrag van kinderen enzovoorts. De boeken en materialen worden niet uitgeleend, maar ze zijn ter plaatse te raadplegen in een aantrekkelijke studieruimte. Kopiëren is mogelijk (0,25 per kopie). Bezoekadres: Taco Scheltemastraat 5, Den Haag. Op aanvraag verstrekt Boek en Jeugd inlichtingen op basis van de aanwezige informatie. Ook worden fotokopieën toegezonden tot een redelijk aantal, vanaf 5 stuks wordt 0,50 per kopie berekend. Beide vormen van dienstverlening gelden alleen voor informatie die niet in de plaatselijke bibliotheken te vinden is. Het adres van het ISBJ is hetzelfde als dat van de Dienst Leesbevordering hierboven. Richt u zich wel tot de Bibliotheek.
Een derde poot van het NBLC vormen de Schoolmediatheekdiensten. Die vindt men in de openbare bibliotheken van de grote steden, uiteraard ter ondersteuning van het onderwijs. Voor de kleine(re) gemeenten wordt deze dienstverlening verzorgd door de provinciale bibliotheekcentrales (PBC's). Als u wilt weten hoe dit in uw regio geregeld is en welke ondersteuning er gegeven wordt, vraag hier dan eens naar bij de plaatselijke bibliotheek of de
| |
| |
PBC van uw provincie. We laten de adressen van deze PBC's hieronder volgen.
PBC Drenthe, Brunelstraat 77, 9404 KB Assen, Postbus 78, 9400 AB Assen. Tel. 05920-37222. Fax: 05920-18234. |
Samenwerkende Bibliotheken Flevoland, Fleovoland, Postbus 7, 8300 AA Emmeloord. Tel. 05270-12059. Fax: 05270-19013. |
Centrale Bibliotheekdienst voor Friesland, Zuiderkruisweg 2, 8938 AP Leeuwarden, Postbus 530, 8901 BH Leeuwarden. Tel. 058-860860. Fax: 058-860253. |
PBC Gelderland, Zeelandsingel 40, 6845 BH Arnhem, Postbus 9052, 6800 GR Arnhem. Tel. 085-860911. Fax: 085-820018. |
PBC Groningen, Atoomweg 2, 9743 AK Groningen, Postbus 2503, 9704 CM Groningen. Tel. 050-650911. Fax: 050-650170. |
Stichting Informatie en Bibliotheek Centrale Limburg, Godsweerdersingel 32-36, 6041 GL Roermond, Postbus 157, 6040 AD Roermond. Tel. 04750-16741. Fax: 04750-16201. |
PBC Noord-Brabant, Statenlaan 4, 5042 RX Tilburg, Postbus 90114, 5000 LA Tilburg. Tel. 013-685951. Fax: 013-630218. |
PBC Noord-Holland, Hofplein 1, 1811 LE Alkmaar, Postbus 116, 1800 AC Alkmaar. Tel. 072-199600. Fax: 072-124355. |
Overijsselse Bibliotheek Dienst, Van Alphenstraat 11, 7442 TW Nijverdal, Postbus 228, 7440 AE Nijverdal. Tel. 05486-19111, Fax: 05486-19154. |
PBC Utrecht, Onderdoor 160, 3995 DX Houten, Postbus 650, 3990 DR Houten. Tel. 03403-52900. Fax: 03403-52820. |
Zeeuwse Bibliotheek, Kousteensedijk 7, 4331 JE Middelburg, Postbus 8004, 4330 EA Middelburg. Tel. 01180-30300. Fax: 01180-41115. |
PBC Zuid-Holland, Westfrankelandsedijk 1, 3115 HG Schiedam, Postbus 26, 3100 AA Schiedam. Tel. 010-4279595. Fax: 010-4279560. (WdM) |
Der böse Müller aber kroch Schnell aus dem off'nen Mühlenloch.
|
|