| |
| |
| |
Van bestuur en werkgroepen
Geen monumentenzorg voor luchtkastelen of een leerplan voor fictie gepresenteerd
Als het aan jeugdboekenauteur Selma Noort lag, zou iedere literatuurdocent van het leerplan Fictie in de basisvorming kennis moeten nemen. ‘Ik zou er heel veel mee kunnen, zowel in de groepen 7 en 8 van de basisschool als in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het is een prima voorbereiding op het literatuuronderwijs later.’ Dat zei Noort aan het slot van een door de SPL georganiseerde feestelijke bijeenkomst rond dat leerplan op vrijdag 10 september in het Alberdingk Thijmcollege te Hil-versum.
Twee van de veertig gasten daar, SPL-voorzitter Koos Hawinkels en Jan Verbeek, projectleider Nederlands van de SLO, hoorden het enthousiaste commentaar van Noort met genoegen aan. Dit te meer omdat niet alle reacties van eenzelfde tevredenheid getuigden. En ja, beide in het vak gepokte en gemazelde heren waren in hoge mate verantwoordelijk voor de totstandkoming van het leerplan.
| |
Koffie met een fictief koekje
Er hadden wel wat meer vrienden van onze stichting de aula van het Alberdingk Thijmcollege mogen binnengaan die vrijdag, want het was een zinvolle bijeenkomst zonder plichtplegingen en mét een aantal goede activiteiten. Organisatrice Dorée de Kruijk zette, na de koffie ‘met een fictief koekje’, de toon door er in haar welkomstwoord op te wijzen hoe belangrijk het is dat dit leerplan niet het zoveelste stuk is dat in de kast verdwijnt. ‘Het moet geproefd en beproefd worden en dan zijn werk in het leesonderwijs gaan doen, zodat we niet bezig zijn met monumentenzorg van luchtkastelen’, aldus De Kruijk.
Hoe geweldig veel de literatuur voor docenten betekent vergeleken bij de rest van de leerstof, kunnen we zien aan de reacties in de media. Natuurlijk raken sommigen ook van de kook als er iets is met de spelling, maar nooit worden de gemoederen zo verhit als in het geval van het lezen voor de Lijst. Ook het maken van leerplannen voor literatuuronderwijs is voor de leerplanontwikkelaar een extra spannende zaak. Zo constateerde projectleider Jan Verbeek. Hij meende dat de samenstellers van het leerplan - Dick Prak, Martien de Boer en Eric Wagemans - er buitengewoon goed in geslaagd zijn om aan fictie de plaats te geven die haar, gezien het belang in het bestaan van velen, toekomt.
Naar het oordeel van Verbeek werd met dit leerplan de bevordering van het leesplezier naar de prullenbak verwezen, een item dat de literatuurdidactiek al zo'n jaar of twintig achtervolgt. Wat het leerplan wél voorstaat is: de belemmeringen weg te nemen om plezier in fictie te hebben. Uw verslaggever vroeg zich hier af of dat eigenlijk niet precies hetzelfde is, alleen omgekeerd gezegd. Verbeek: ‘Een derdeklasser hóeft een gedicht van Remco Ekkers niet
| |
| |
mooi te vinden of Medisch Centrum West niet te waarderen, maar hij moet wel weten hoe ze in elkaar zitten en waaróm hij er niet voor voelt.’
Dat in het leerplan het begrip fictie is uitgebreid tot de fictie die niet gelezen maar gezien en beluisterd wordt was een tweede constatering van Verbeek. En ten derde achtte hij het een winst dat fictieonderwijs een intercultureel element krijgt. Laat leerlingen van verschillende afkomst en entiteit vertellen over hun leven, hun eigen cultuur. Dat is leren samenleven. En daar leer je als opvoeder ook het nodige van.
| |
Leerplan overgedragen aan opdrachtgever SPL
Een handdruk bezegelde hierna de overdracht van de Tsjip-extra met het leerplan aan voorzitter Hawinkels en deze toonde zich opnieuw (zie bedoelde Tsjip) in feestelijke stemming. Hij was van mening dat de creativiteit en gedrevenheid die velen bezitten, wanneer het om de overdracht van de literatuur gaat, nu een werkbaar kader vinden in dit leerplan. Daarbij blijft overigens de combinatie van aan literatuur plezier beleven én weten wat je er aan hebt een wezenlijke voorwaarde.
De voorzitter van de SPL stelde zich achter de samenstellers van het leerplan in hun uitbreiding van fictie naar de te beluisteren en te bekijken literatuur: de fictie van radio en TV. En dat was natuurlijk van hem en anderen die, met name binnen de nieuwe lerarenopleidingen, al lang pleitten voor fictieonderwijs inclusief voorlezen, vertellen, TV en radio, ook te verwachten. Ogenschijnlijk aardig argument: lezen doe je alleen, TV kijken is een veel socialere activiteit. Maar of de leeskringen dit argument aanvaarden is vers 2 natuurlijk. Hawinkels: ‘In dit leerplan is evenzeer ruimte voor de solitaire omgang met fictie van de lezer als het meer op uitwisseling gerichte kijken naar fictie’.
| |
Drie proeflessen
Ook al is het leerplan zelf bedoeld om de leraren te helpen bij de ontwikkeling van hun schoolwerkplan of de schoolboekenschrijvers bij de uitwerking van hun lessen, het gaat uiteindelijk om die leerlingen, de brugjes en de tweede- en derdeklassers. Om dat op deze voor de SPL en SLO zo gedenkwaardige middag te markeren, verzorgden Selma Noort en de docenten Max Verbeek en Wil van der Veur ieder een les. Dat leverde in drie klaslokalen een wat ongewone aanblik op. In het middelste carré zo'n vijftien leerlingen van 12-14 jaar, daaromheen telkens evenveel volwassen toeschouwers, en een docent die geacht werd zich op de leerlingen te concentreren.
Nu, ze konden het wel aan, zowel de leerlingen als de docenten. Max Verbeek (nee, niet Jan) had een danig roerig stelletje verwende jongens voor zijn neus, maar de horde was gauw getemd toen Verbeek het verhaal ‘Anatol’ uit Het damesorkest van Herman Pieter de Boer voorlas tot op het spannendste moment en hun vroeg het verhaal af te maken. Een beproefde methode die ook werkte.
| |
| |
Bij Wil van der Veur werd eveneens geschreven, maar hier ging het om een gedicht in de trant van een der nonsensverzen van C. Buddingh', ‘De simmelot’. Zo in deze trant:
Als de weespermopshond angstig
door de grauwe schemering keft,
en de wind zich in de kruinen
van het gorgelwoud verheft,
Sluipt de simmelot sardonisch
door het krakend kreupelhout,
met een kop vol boze ogen
en een tas vol havermout.
Voor kenners van de Dichtklapper (zie Tsjip 3/3): Les 19. Dat schrijven had als uitgangspunt het toedichten van betekenis aan woorden, ook als dat woorden zijn die je niet kent. Een gedisciplineerd klasje, dat prima mee deed. Als het eigen nonsens-gedicht af was, kwam het op een groot vel papier. We drukken een van de aardige produkten af.
Bij Selma Noort was heel wat te bespreken over haar boek Een gedeelde hamaca, al had niemand het gelezen (wat wel de bedoeling was; ziedaar de alledaagse werke-lijkheid!). Zo was er verschil van waardering bij jongens en meisjes omtrent de hoofd-persoon Maris, een meisje in Mexico dat baalt van school en van alles gaat mee-maken.
Leef je maar eens in, zo vroeg Selma Noort, wat het zou zijn wanneer je ouders je geen brood mee gaven naar school, je niet zeiden dat je op tijd naar bed moet, en dergelijke. Of denk je eens in wat het zou zijn als je over drie jaar een kind hebt en daarvoor moet zorgen. Vragen van de leerlingen aan de schrijfster betroffen het maken van het boek, hoe schrijf je het, hoeveel exemplaren worden er dan afgedrukt, waar haal je je ideeën vandaan, wat is het voordeel van vertalingen in het Engels? Maar Noort had ook vragen aan de leerlingen: wat lijkt jullie leuk aan schrijver zijn? Of: over welk onderwerp zou je een boek willen schrijven? Op die laatste vraag antwoordden de leerlingen: oorlog, school (leraren), droevige en spannende dingen, verliefd zijn, doodgaan, dagelijks leven, detective. Noort sloot af met de samenvatting: je maakt een schema waarin je je thema kiest en je personages en vervolgens laat je je fantasie het werk doen door je in te leven in de situaties van je personages.
| |
Enkele bezwaren tegen het leerplan
Van de vijf stellingen die de organisatie het forum voorlegde, werden er eigenlijk maar drie aan de orde gesteld. En uitgaande van die drie stellingen gingen de forumleden onder de rustige leiding van Anja van Leeuwen in op de kwaliteit van het nieuwe leerplan. Eigenlijk had iedereen er nogal wat mee op, maar Ruud Kraaijeveld, Max Verbeek en Anne de Vries plaatsten toch enkele stevige kanttekeningen.
| |
| |
Gedicht, geschreven tijdens de demonstratieles, verzorgd Wil van der Veur en leerlingen van het Alberdingk Thijmcollege op 10 december 1993, met ‘De simmelot’ van C. Buddingh' als inspiratiebron
komt het langzaam dichterbij,
maar de dood is hem nabij.
maar zijn ogen zijn puur wit.
naar de sterren en de nacht,
naar de hemel die hem toelacht.
maanlicht schijnt op hem neer,
klinkt zijn kreun keer op keer.
komt Harcarus langzaam dichterbij,
want de dood is hem nabij
Freya Senf & Maryn Wilkinson
| |
| |
Ten eerste was De Vries het niet eens met de keuze van Prak c.s. om geen namen van jeugdboekenauteurs te noemen. ‘Je zou, zo niet over een canon dan toch over een repertoire, kunnen spreken waarover iedere leraar moet beschikken. En trouwens: als het gaat om soap zijn julle aanzienlijk minder terughoudend en vallen er wél titels!’ Dat leek een terechte bedenking.
Ten tweede hielden hij en Kraaijeveld een pleidooi voor boekpromotie - een onderdeel dat in geen enkel opzicht door het leerplan wordt gevoed. Vonden beiden en bestreden enigen in de zaal. Kraaijeveld: ‘Leerlingen hebben ontzettend weinig leeservaring tegenwoordig. Mijn eerste vraag is dan ook: hoe krijg ik ze in hemels naam aan het lezen?’ Hij vond het dan ook onzin dat dit leerplan blijkens de opmerking van Verbeek in diens inleiding het leesplezier naar de prullenbak wil verwijzen. ‘Ik hoop leerlingen te pakken met teksten waarvan ik verwacht dat ze die zien zitten: De Zanger, Diekman. Eerst moet er een gezamenlijke beleving zijn door voorlezen, dan pas een meer technische benadering. Die domineert in dit leerplan veel te veel.’
| |
De plaats van het leerplan in het longitudinale curriculum?
Ten derde miste Max Verbeek in het leerplan enige vorm van positionering: ‘Waar staat dit part onderwijs in het hele curriculum van de leerling vanjongsafaan? Hier wordt net gedaan alsof in de basisschool niets gedaan is aan fictie- of literatuuronderwijs.’ Forumleider Anja van Leeuwen beaamde dit uit eigen ervaring: ‘Mijn nichtje van 8 moet boekverslagen maken waarin gevraagd wordt wie de auteur is, hoe het in elkaar zit, wie de personen zijn, enzovoorts. Er is vast veel meer dat leerlingen al weten wanneer ze naar het voortgezet onderwijs gaan.’
Koos Hawinkels ging tegen deze diskwalificatie van het leerplan in. Hij wees erop dat een situatie als door de forumvoorzitter genoemd best denkbaar is, maar dat de basisvorming als zodanig het bereiken van bepaalde einddoelen voor álle leerlingen pretendeert. Aangaande de kanttekeningen van De Vries en Kraaijeveld dat er nog van alles zou moeten gebeuren om met het leerplan te kunnen werken, benadrukte Hawinkels dat dan ook ten onrechte van dit leerplan verwacht werd dat het alles zou bevatten. ‘Zou je daarnaar streven, dan kreeg je een enorm dikke pil die niemand las en waarover geen discussie kan ontstaan, omdat het eenvoudig een receptenboek is’. Uiteraard voegde Jan Verbeek daaraantoe, dat de SLO-mensen te maken hebben met bepaalde kerndoelen voor de basisvorming waaraan dit leerplan moest voldoen. Voor Dick Prak was de paradox wat moeilijk te verteren dat niemand bezwaar maakte tegen de verbreding van het begrip fictie in het leerplan, maar dat zowel Kraaijeveld als Max Verbeek al hun argumenten ophingen aan geschreven jeugdliteratuur.
Kraaijeveld moest ook erkennen dat hij eigenlijk moeite heeft met die verbreding: ‘Ik red het met het lezen alleen al niet, hoe moet dat dan met zulk een uitbreiding’. Over die uitlating verbaasde zich schrijver dezes: ‘Er zijn toch allerlei overeenkomstige narratologische principes aan de orde? Waarom dan spreken van taakverzwaring? Het wordt er eerder gemakkelijker en voor de leerlingen begrijpelijker op.’
| |
| |
Maar Selma Noort had al aan het begin van de forumdiscussie een uitlating gedaan die correspondeerde met de wanhoop van docent Kraaijeveld: ‘De leraren die ik tegenkom zijn voornamelijk radeloos. Ik praat met klassen waarin de leerlingen geen flauw benul hebben van wat er gelezen kan worden. Brugklassers zo goed als jongeren en iets ouderen. En ook al worden er in dit leerplan geen namen en titels genoemd: het wekt door zijn lessuggesties en voorschriften de lust om het aan leerlingen te doceren. Dat is een grote verdienste.’
En hierbij zou ik het kunnen laten. Ware het niet dat er nog een onverwacht punt aan de orde kwam. Een mevrouw uit het bibliotheekwezen klaagde niet ten onrechte dat er in het leerplan met geen woord over de bibliotheek wordt gesproken. Zowel Koos Hawinkels als schrijver dezes konden bevestigen dat die samenwerking van school en bibliotheek een heel heet hangijzer is, waaraan zowel binnen als buiten de SPL gewerkt gaat worden. In cursussen die docenten en bibliotheekmedewerkers samen-brengen. In het KAN-gebied is dit al gedaan binnen het landelijk WVC-project Sirene, dat ten doel heeft het lezen door leerlingen van havo en VWO te bevorderen. Significant voor de situatie is dat die samenwerking zeer gewild wordt door de bibliotheekmensen, maar dat de scholen het in het algemeen compleet af laten weten: ‘Te druk, geen tijd voor!’. U leest over dit netelige probleem in de nieuwe jaargang van Tsjip meer, veel meer.
Wam de Moor, secretaris
Das war des bösen Müllers Lohn Racksnacks! Da bricht die Mühle schon.
|
|