| |
| |
| |
Dees Maas
Rare jongens, die Romeinen!
Op de middelbare school verkondigde mijn leraar Latijn herhaaldelijk dat de ‘Asterix’ niet mocht ontbreken in een lokaal van klassieke talen. Met die opmerking in mijn achterhoofd besloot ik te proberen of ik de strip behalve als didactisch verantwoord zoethoudertje in de laatste minuten ook als centraal lesmiddel kon gebruiken voor het vak geschiedenis. Het hier beschreven model ‘Rare jongens, die Romeinen’ is dan ook opgezet rond het stripalbum De Kampioen uit de Asterix-serie van Goscinny en Uderzo.
Hieronder geef ik beknopt de inhoud van dit lesmodel weer en vervolgens ga ik in op de conclusies, die men eraan kan verbinden voor de literatuur- en geschiedenislessen.
| |
1. Literaire analyse
1.1 Het verhaal
Dichtbij het dorpje van Asterix en Obelix ligt het legerkamp Barbarorum, waar Lepidus raadsman is. Hij is het brein achter een plan om eindelijk met de Galliërs af te rekenen.
Hij haalt een Gallisch dorpshoofd over om Abraracourcix (leider van ‘het’ Gallische dorpje) uit te dagen voor de kampioenskrijg. Daarbij nemen volgens de traditie twee stamhoofden het tegen elkaar op met de heerschappij over béide stammen als inzet.
Lepidus wil Nogalfix in de rol van uitdager. Dit Gallische stamhoofd is namelijk beresterk en een voorstander van alles wat Romeins is. Bovendien garanderen zijn politieke aspiraties een goede samenwerking. En, zo redeneert Lepidus, wanneer hij Abraracourcix verslaat, zal het dorpje van Asterix en
| |
| |
Obelix onder zijn invloed vanzelf geromaniseerd raken. Lepidus moet echter wel beloven dat Panoramix, de druïde in het dorpje van Asterix, uitgeschakeld wordt, voordat Nogalfix zijn spelletje mee wil spelen.
Aldus geschiedt. Met de kanttekening dat het Obelix is, die per ongeluk een menhir op de druïde laat vallen en zo onbewust de Romeinen tegemoet komt. Panoramix raakt zijn geheugen kwijt en kan de beroemde toverdrank niet meer bereiden. Het is duidelijk dat Abraracourcix weinig kans maakt, nu hij het geheel op eigen kracht zal moeten doen.
De kampioenskrijg is al begonnen als Panoramix bij toeval een brouwsel vervaardigt dat hem weer bij zinnen brengt. Onmiddellijk wordt de toverdrank gemaakt en naar Serum getransporteerd. Daar wint Abraracourcix dankzij dit magisch tussendoortje nog net de strijd en daarmee de heerschappij over de stam van Nogalfix. Abraracourcix bedankt echter voor deze eer, maar drukt Nogalfix wel op het hart zich voortaan als een echte Galliër te gedragen. Deze goede afloop wordt traditiegetrouw met een groot feestmaal gevierd.
| |
1.2 De thema's
In deze Asterix komen twee thema's voor die passen in de geschiedenisles en die tegelijk de inhoud van de tekst als literatuur beheersen.
Op de eerste plaats is dat het proces van romanisering van inheemse volkeren in de door Romeinen bezette gebieden. Het dorpje Serum is een schoolvoorbeeld van verregaande integratie van niet-Romeinen in het Imperium Romanum. De Galliërs onder Abraracourcix fungeren als tegenhanger en maken de lezer duidelijk hoe Serum er vóór de komst der Romeinen uit gezien kan hebben.
Ten tweede speelt het verdeel- en heersprincipe een belangrijke rol. De raadsman Lepidus speelt de Galliërs immers tegen elkaar uit om zo de Romeinse invloedssfeer uit te breiden. Het is ook kenmerkend dat hij daarbij gebruik maakt van onder de bevolking levende sentimenten. Nogalfix wil bijvoorbeeld graag als Romeins burger erkend worden en krijgt de kans zich te bewijzen. En het is voor een Galliër uitgesloten een uitdaging tot de kampioenskrijg niet aan te nemen. Lepidus vertrouwt op de eergevoelens van Abraracourcix die hem in wat voor situatie dan ook (de ‘blessure’ van Panoramix) tot strijden dwingen.
| |
1.3 Asterix in de literatuurles
Heeft dit stripalbum het literatuur- en talenonderwijs ook iets te bieden? Ik zie wel mogelijkheden. In de eerste plaats is de Asterix te lezen in meer dan twintig talen. Zodoende kan hij een prettige start zijn bij het lezen van een vreemde taal.
Ten tweede is hij zeker bruikbaar in een les over de samenhang tussen beeld en tekst. Daarbij kan een docent gemakkelijk lijnen trekken naar geschreven teksten. Een strip bestaat voor het grootste deel uit dialogen, waarbij
| |
| |
gelaatsuitdrukkingen en de letterzetting duidelijk maken op welke manier iets uitgesproken wordt. Welke middelen heeft een schrijver om dialogen en bepaalde stemmingen uit te drukken? Laat de tekstballonnen wit, zodat de leerlingen ze naar eigen goeddunken kunnen invullen, en dan is de vraag natuurlijk: waarom heb je dat zo gedaan? Andere mogelijkheid is dat ze een gedeelte van de strip in tekst omzetten; dat geeft mogelijk een antwoord op de vraag: Wat is de functie van het beeld in een strip en in de literatuur. In hoeverre ook zijn tekeningen bepalend voor de interpretatie van een tekst.
Als derde mogelijkheid zie ik de behandeling van de humor. In de Asterix komen legio herhalingen, woordspelingen, ironie en andere vormen van humor (in de tekeningen) voor. Zie bijvoorbeeld p. 6 van De Kampioen. Daar vindt men een grappige overdrijving: een lichtelijk gekneusde patrouille van vier personen arriveert in het Romeinse kamp.
‘Wat is er met jullie gebeurd?’ vraagt de centurion.
Patrouillelid 1: ‘We...we zijn twee galliërs tegengekomen..’
Patrouillelid 2: ‘Ze hadden óók nog een HOND bij zich’ (i.e. Idéfix, zo groot als een konijn).
Patrouillelid 3: ‘En twee everzwijnen’ (i.e. de bewusteloze jachtbuit van Asterix en Obelix).
Patrouillelid 4: ‘Ja! Ze waren met zijn vijven!’.
| |
2. Didactische analyse
2.1 Geschikt als lesmateriaal?
De Asterix-verhalen zullen in de meeste klassen van de middelbare school in goede aarde vallen. Tot deze conclusie kom ik, als ik bedenk dat het bij uitstek een strip is die met de lezer meegroeit. Dat ligt vooral in het feit dat er humor op verschillende niveaus in verwerkt is. In de eerste klassen zullen vooral de rare uitwerkingen van de drankjes, die de op hol geslagen druïde brouwt, op de lachspieren werken. Wat later waardeert men waarschijnlijk de typetjes in het dorp van Asterix en de toepasselijke namen, die gebruikt worden (het dorp Serum fungeert ook als serum) alsmede de verwijzingen naar
| |
| |
de modernere geschiedenis (De Kampioen: blz. 30 onderaan, blz. 38 helemaal) wat meer. Nog later kan de lezer zijn eigen kennis van het Latijn en het Romeinse Rijk op ludieke wijze terugvinden. Bovendien zijn de tekeningen herkenbaar en levendig. Let alleen eens op de vleugeltjes op Asterix' helm die voortdurend van stand veranderen en zo zijn gemoedsrust tot uiting brengen. Wat aantrekkelijkheid voor een breed publiek betreft, geeft de strip dus geen problemen.
Maar wil men ermee aan de slag, dan moet wel in ogenschouw worden genomen dat de strip een nogal ongenuanceerd beeld geeft. Ik vond het persoonlijk van meer belang dat de grote lijnen meestal wel overeenstemmen met de historie. Als kapstok van (volkenkundige) informatie, die de docent later van jassen en dassen voorziet, is de Asterix zeker geschikt. De strip kan met andere woorden een punt zijn van waaruit men vertrekt, maar geen volledig reisschema.
Bij ‘De Kampioen’ is het bijvoorbeeld onontbeerlijk de leerlingen te vertellen dat geen van de Keltische stammen zolang tegen de Romeinen heeft standgehouden als de Asterix-reeks doet vermoeden. De meesten raakten al snel in meer of mindere mate geromaniseerd.
| |
2.2 Mogelijkheden?
Wanneer de generalisaties en hiaten in kaart zijn gebracht en er extra informatie voorhanden is om deze te ondervangen of aan te vullen, kan een docent met Asterix heel wat kanten op. De strip kan een inleiding zijn op de geschiedenis van het Romeinse Rijk. Hij kan een confrontatie met de mentaliteit en het godsdienstig leven van volkeren uit de oudheid inhouden (met name het album ‘De Ziener’) of als oefening in de documentatiekunde dienst doen door leerlingen gebeurtenissen en uitspraken na te laten slaan.
| |
3. Lesmodel
3.1 Doelgroep
Omdat de klassieke oudheid meestal in de eerste klas behandeld wordt, (of ‘werd’ sinds de basisvorming?) heb ik me op die leerlingen gericht. Maar ook in andere klassen zou men met Asterix kunnen werken. Ik denk dat het project, met hier en daar wat aanpassingen, op ieder schooltype gebruikt kan worden, maar díe didactische analyse laat ik over aan de lezer.
| |
3.2 Doelstellingen
Zoals een roman nooit geheel uit zijn context gerukt kan worden, is geschiedenis altijd meer dan het verzamelen en aanbieden van de beruchte feitjes en jaartallen. Net als bij literatuur wordt er in de lessen geschiedenis een beroep gedaan op de fantasie en het inlevingsvermogen van de leerlingen. In beide gevallen staat de docent voor de moeilijke taak om de kloof tussen
| |
| |
het wereldje van de leerling en die van de hoofdpersonen respectievelijk de historische figuren te overbruggen. Mijn algemene doelstelling luidt dan ook: leerlingen op dusdanige wijze laten kennismaken met de Romeinse maatschappelijke orde, politiek en cultuur, dat zij zich er iets bij vóór kunnen stellen. De combinatie van tekst en beelden in de Asterix kan daar goed bij helpen.
Uit de specifieke doelstellingen van mijn lesmodel blijkt dat ik keuzes heb moeten maken wat betreft de leerstof. Bij de behandeling van het Romeinse Rijk is het streven naar volledigheid ondoenlijk en iedere docent zal zijn prioriteiten anders leggen. Ik poog de leerlingen kennis bij te brengen van
(a.) | de groei van het Romeinse Rijk en |
(b.) | de structuur van het Imperium, |
(c.) | het proces van romanisering, |
(d.) | het feit dat de (Grieks-)Romeinse oudheid (naast het Christendom en de Germaanse tradities) een van de wortels van onze beschaving is en ik wil |
(e.) | de leerlingen bewust maken van de afstand, die er tussen hen en de geschiedenis bestaat en de gevolgen daarvan. De doelstellingen a., b. en c. |
zijn de thema's binnen de les, waarbij een gedeelte leerstof hoort. De andere twee zijn van meer algemene aard en komen steeds terug. Bovendien hebben zij een belangrijke plaats in de laatste les, waarin door middel van een gesprek het Asterix-project wordt geëvalueerd.
| |
3.3 De lessen
In totaal beslaat mijn model vijf geschiedenislessen. Het zou te ver voeren deze hier allemaal in detail te bespreken. Bij wijze van voorbeeld zal ik hieronder de activiteiten rond het thema romanisering behandelen.
| |
Opdracht 1
De eerste stap bestaat uit het vaststellen van de typisch Gallische en Romeinse kenmerken. Hiertoe worden de bewoners van het dorpje van Asterix en de Romeinen, die in ‘De Kampioen’ voorkomen tegenover elkaar gezet.
Aan het eind van les 2 krijgen de leerlingen de opdracht het stripalbum nog eens door te nemen en de verschillen tussen de Galliërs en de Romeinen op papier te zetten. De les daarop worden deze klassikaal behandeld. De volgende verschillen en de achtergronden ervan dienen daarbij in ieder geval aan bod te komen (als ze niet worden genoemd brengt de docent ze zelf naar voren):
- | De namen van de Galliërs en de Romeinen; de docent legt uit dat deze tot andere taalgroepen behoorden. Hij/zij introduceert daarbij het begrip Kelten (waar de Galliërs toe behoren.) Op de kaart wijst hij/zij aan waar deze geleefd hebben. |
- | De militaire structuur, de Romeinen hadden zeer gestructureerd leger. Waar zie je dit aan? (Rangorde in de legerkampen, uniformen, manier waarop ze ten strijde trekken.) Het Romeinse Rijk was een militaire grootmacht. De Keltische krijgers
|
| |
| |
| stonden bekend om hun moed. Zij waren echter slecht georganiseerd. Vinden jullie dat dat in de strip naar voren komt? (voorbeeld blz. 46; Asterix en kornuiten stormen over het algemeen als een losgeslagen bende op de vijand af.) |
- | Het uiterlijk van gebouwen en mensen; uitleggen dat het Romeinse Rijk in onze tijd wèl als een echte beschaving gezien wordt en die van de Kelten niet. De Romeinen waren dan ook veel meer bekend met verschijnselen als mode, kunst en wetenschap dan de Kelten, die veelal in de beperkte kring van een stam leefden en daardoor minder technieken, denk- en leefwijzen van andere volkeren overnamen en die bovendien een minder rijk gemeenschappelijk verleden hadden. Daar komt bij dat de leefgewoonten van de Romeinen de twintigste-eeuwer verfijnder aandoen dan die van de Kelten.(hier staat de docent even bij stil; doelstelling d. en e.) |
- | De structuur van de maatschappijen; leerlingen erop attenderen dat het standenverschil bij de Romeinen een grotere rol speelt dan bij de Kelten. De Galliërs kenden echter in werkelijkheid ook een bovenlaag van leidinggevende mannen. Wie zouden in deze strip tot die bovenlaag behoren? (Abraracourcix en Panoramix) Aan de hand hiervan wordt het begrip hiërarchie geïntroduceerd. |
Van de leerlingen wordt hier gevraagd om verbanden te leggen tussen de strip en de leerstof. Juist omdat de Asterix zo toegankelijk is, kan iedere leerling wel iets verzinnen. Een bijkomend voordeel daarvan is dat bijna niets ‘fout’ kan zijn. Als een leerling, die slechts op de tekeningen gelet heeft, het verschil in haardracht en kleding naar voren brengt, roept dat misschien lachlust op bij degenen die wat dieperliggende verschillen hebben opgeschreven. Maar de ‘mode’ is (nog steeds) wel degelijk een belangrijk cultureel verschil. Het is de taak van de docent in dezen om de leerlingen te stimuleren niet alleen in termen van de strip te spreken. (‘De Galliërs/Kelten dragen hun haar anders dan de Romeinen’ in plaats van ‘Abraracourcix en Obelix hebben vlechtjes en Lepidus en de centurion niet’.) Bovendien brengt de docent de nuance aan als de Asterix een wel erg zwart-wit beeld geeft.
| |
Opdracht 2
Bij tweede stap worden de twee Gallische dorpjes tegenover elkaar gezet. Met de uitkomsten van de vorige opdracht voor ogen zouden de leerlingen in moeten zien dat het dorpje Serum niet voor typisch Gallisch door kan gaan.
Twee leerlingen worden in de rol van Abraracourcix en Nogalfix geïnterviewd over hun houding ten opzichte van de Romeinen en t.o.v. elkaar. De klas krijgt even de gelegenheid om zich hierin te verdiepen. Dan komen twee vrijwilligers naar voren. De rest van de klas stelt vragen. Deze mogen in eerste instantie best oppervlakkig zijn. (Waar leven jullie, van welke stam zijn jullie?) Wanneer de klas echter niet dieper graaft, kan de docent inspringen door hun mening te vragen over de manier waarop de ander tegen de Romeinse cultuur, architectuur en leefwijze aankijkt. Ten slotte vraagt de docent wat het meeste opvalt: Nogalfix
| |
| |
heeft zich helemaal aan de Romeinen aangepast en Abraracourcix niet. Nogalfix is dus geromaniseerd.
Na deze conclusie is het woord aan de leraar, die de romaniseringstactiek en de positie van niet-Romeinse volkeren binnen het Imperium Romanum behandelt. Ook het verdeel- en heersprincipe komt daarbij aan bod. Nadat de leerlingen dus zèlf ontdekt hebben dat de vermenging van twee culturen vergaande gevolgen kan hebben, volgt een flink gedeelte leerstof dat daarop inhaakt.
| |
Opdracht 3
De laatste opdracht rond dit thema is een diagnostische toets. Met het huiswerk van bovenstaande les probeer ik te achterhalen of de stof begrepen is.
De leerlingen schrijven allemaal een verhaal van een à twee A-4-tjes, waarin ze weergeven hoe het volgens hen in werkelijkheid is afgelopen met het Gallische dorpje en waarom. Ze kunnen daarvoor zowel vanuit het oogpunt der Galliërs als dat der Romeinen schrijven.
Bij de beoordeling van deze opstellen let de docent erop welke elementen uit de lessen in het verhaal verwerkt zijn. In het ideale geval ondergaat het dorpje van Asterix na de bezetting door de Romeinen een slinke verandering. Er zullen wrijvingen ontstaan tussen de ‘collaborateurs van het eerste uur’ en de hoeders van de oude orde. De Romeinsgezinden weten de belangrijkste posities te bemachtigen in de nieuwe bestuurlijke structuur en de eigenlijke romanisering van hun achterban verloopt via hen. Vaak valt deze ‘nieuwe adel’ samen met de oude Gallische bovenlaag, die het eerst door de Romeinen benaderd werdt. Veel van hen trekken naar Romeinse steden, waar zij maatschappelijk succes hopen te boeken en van waaruit zij invloed blijven uitoefenen op het achterland.
In dit opstel komen de leerstof en de klassikale activiteiten bijeen. Het belangrijkste aspect is ook hier het leggen van verbanden. Zelf zou ik de verhalen niet met cijfers waarderen. De een beschikt nu eenmaal over betere stilistische vaardigheden dan de ander. Bovendien is een leerling zelf meer gebaat bij aantekeningen in de kantlijn die duidelijk maken waarom de docent iets goed gevonden vindt of juist bepaalde elementen in het verhaal mist. Dat maakt het voor de klas ook makkelijker om te reageren op het oordeel van de docent.
| |
3.4 Werk/leesdossier
Het opstel vindt vervolgens zijn weg naar het werkdossier dat de leerlingen aanleggen van het Asterix-project. Behalve de opdrachten, die zij daarvoor hebben uitgevoerd, bevat dit ook een evaluatie, waarin ze de volgende vragen
| |
| |
beantwoorden: wat vond je van het Asterix-project en waarom? Wat is voor jou van alles wat je geleerd hebt het belangrijkste? Heb je tijdens dit project nog andere strips uit de Asterix-reeks gelezen en zo ja, lees je die nu op een andere manier?
En voor de literatuurles bijvoorbeeld: Wat ben je te weten gekomen over de functie van taal en beeld? Kan een strip, net als een boek, in een bepaalde stijl geschreven zijn? Wanneer lees je liever een strip en wanneer een leesboek en waarom? Welke voor- en nadelen zitten er aan een strip ten opzichte van een leesboek en vice versa?
Ook deze dossiers worden door de docent van commentaar voorzien, maar worden niet met een cijfer gehonoreerd. Heeft een leerling volstrekt niet aan de opdracht voldaan, dan doet deze het nog een keer met behulp van de kanttekeningen van zijn docent.
| |
4. Literatuur en geschiedenis
Ik heb het thema ‘romanisering’ uitvoerig besproken, omdat de benadering ervan de meeste raakvlakken vertoont met verschillende methoden uit de literatuurdidactiek. Zoals drama in de klas, werkdossier, herschrijven van een verhaal.
Mijns inziens zijn er wel méér mogelijkheden om in het geschiedenisonderwijs werkvormen toe te passen die de laatste jaren bij literatuurdidactiek zijn ontwikkeld. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de leesautobiografie. Waarom geen ‘geschiedenisbiografie’ waarin leerlingen zich realiseren wat de (familie)geschiedenis voor hen betekend heeft in de loop der jaren? Van wie of door welke instantie hebben zij voorheen historische informatie ontvangen en wat vonden zij daarvan? Behalve leesvoer kunnen in dit geval ook televisieseries (b.v Er was eens...), liedjes, museumbezoek en het eerder genoten onderwijs een rol hebben gespeeld. Dat is niet alleen nuttig voor de leerlingen, die zich realiseren in welke mate ze al met het vak bezig (geweest) zijn en hoe zij daar tegenover staan, maar het geeft de docent ook werkbare informatie omtrent de interesses van de leerlingen. Bovendien maakt het duidelijk of zij gevoeliger zijn voor audio-visuele, mondelinge of schriftelijke overdracht van kennis. In feite gelden alle voordelen van de leesautobiografie ook voor haar afgeleide in de geschiedenisles.
Achter bovengenoemd interview gaan ook vergelijkbare gedachten schuil. Of deze techniek nu in de geschiedenis- of literatuurles gebruikt wordt, men wil de leerlingen zèlf laten ontdekken, in de huid van een ander laten kruipen en hun plezier in de les vergroten.
Hoewel ieder vakgebied natuurlijk zijn eigen kenmerken en onvervreemdbare rechten en plichten heeft, zijn vele methoden universeler dan men op het eerste gezicht denkt.
Het lijkt een open deur, ware het niet dat Ritzen het vak geschiedenis door de basisvorming naar de zijlijn heeft verbannen. Het onderwijs wordt beperkt tot
| |
| |
twee uur per week gedurende twee of drie jaar en deze tijd zal met name gevuld worden met stof uit de laatste twee eeuwen. Zonder erbij na te denken legt hij daarmee een extra last op de schouders van de talendocenten. Hoe behandelt men teksten van vóór 1800, die vrijwel los staan van alle andere stof, die aan de leerlingen wordt onderwezen, zonder te vervallen in een traditionele geschiedenisles?
Ik hoop dat dit artikel enige ideeën geeft omtrent de benadering van de historische context van een tekst in de literatuurles. De stel-opdracht kan bijvoorbeeld op zichzelf staan en wat verder doorgevoerd worden. De leerlingen verplaatsen zich in een bewoner van een dorp dat geromaniseerd wordt. Wat gebeurt er allemaal en wat vinden zij daarvan? Op die manier komen zowel de fantasie van de leerling als de historische context aan bod in een stilistische oefening.
Het betrekken van geschiedenis in de literatuurles hoeft niet altijd saai en leerstofgericht te zijn. Maar wanneer men de historische achtergronden slechts mondjesmaat in het onderwijs inpast, vrees ik met het oog op de basisvorming dat er behalve de Romeinen heel wat meer historische figuren ‘rare jongens’ zullen blijven.
|
|