| |
| |
| |
Gemma Pappot
Tournier, Flaubert, Sade
Herhaling: zin en zinloosheid
Onderstaand artikel is niet direkt bedoeld als leidraad bij het lezen van een van deze auteurs in het kader van het voortgezet onderwijs. Het wil een lijn aangeven die van een zo omstreden auteur als Sade loopt naar de schrijvers Flaubert en Tournier, die wèl vaak door scholieren gelezen worden. Ook wil het, voorbij de ogenschijnlijke verschillen in uitingsvormen, de zin van bepaalde ‘herhalingen’ proberen aan te geven.
| |
Narratologie
De Russische formalist Vladimir Propp kan beschouwd worden als de vader van de hedendaagse ‘grammatika van het verhaal’ ofwel de narratologie. (Cf Bal's ‘rode boekje’.) In zijn ‘Morfologie van het Volkssprookje’ (1928) herleidt hij de motieven van een groot aantal sprookjes tot functies die in een bepaalde volgorde zullen verschijnen. Sommige komen eenmalig voor (zoals het onderwerp in de eenvoudige zin), andere zijn, net als sommige zinsdelen, cumuleerbaar. Zo kan de held van het verhaal niet één, maar twee of drie draken c.q. ‘beproevingen’ hebben te overwinnen voordat hij de prinses de zijne mag noemen. De herhaling van een ‘beproeving’ of thema wordt door Thomas Pavel in een fascinerend artikel over het verloop van intriges in een energetisch perspectief geplaatst. Hoe functioneert de herhaling in een politiek veroveringsepos, of bij een andere veroveraar zoals Don Juan? Wat brengt de herhalingsdwang tot staan, de energetische discrepanties tot een evenwicht en de held of heldin tot een, soms zelfs vredig, ‘einde’ of, in moderne termen, ‘in balans’?
| |
Sade: de enscenering van de lust
De reden waarom ik ‘Tournier, Flaubert en Sade’ als titel heb gekozen is, dat deze schrijvers bij al hun verschillen met elkaar een fascinatie voor ‘het kwaad’ (in het aspekt van vernietigende seksualiteit) met elkaar gemeen hebben, en dat alle drie met de gedachte spelen, dat men zich niet tegen dat kwaad moet verzetten, maar zich er juist totaal en net zo lang aan over moet geven, tot er een einde aan komt.
Sade lijkt daarbij de enige die deze gedachte, nadat de gevangenis hem tot schrijven erover had gedwongen, aan zijn eigen gedrag ontleende. Vóór zijn gevangenschap lijkt sublimatie bij hem ver te zoeken. Zijn gedrag is mede geworteld in een aristocratisch superioriteitsgevoel, dat door de heersende, decadente hofcultuur bevestigd wordt. Als de lustbeleving door de gevangenschap onmogelijk wordt, is het via fictie ensceneren wellicht de enige
| |
| |
manier om - wellicht - tot het bevrijdende punt te geraken waarin de behoefte is uitgeblust, maar ideaal is dat niet.
Geheel nieuw is zo'n visie niet. Corneille laat in zijn tragedie Cinna (1640) keizer Augustus clement zijn jegens degenen die een moord op hem beramen, eenvoudigweg omdat hij het wreed-zijn zat is. Het personage dat hem daarbij helpt, zijn vrouw Livia, werd door latere auteurs zoals Voltaire ‘geschrapt’. Het mechanische van de redenering, waarmee zij Augustus van zijn eermalige wrede persoonlijkheid verlost, shockeerde. Ze bevestigt hem in zijn gevoel dat zegt: ‘De tijd van moord en doodslag is voorbij; ik heb genoeg wreedheden begaan en voel mij nu tot mildheid geneigd.’ Augustus wordt een dagje ouder.
| |
| |
Sublimatie is voor hem niet nodig: als keizer heeft hij geen wet boven zich staan waarnaar hij zich zou moeten plooien.
De vanzelfsprekende autocratie die een laat-feodaal schrijver als Corneille zijn keizerlijk personage toedicht, is Sade, wanneer hij in de gevangenis wordt opgesloten, ontnomen. Hij zal dan zijn toevlucht nemen tot een ander ‘machtsmiddel’: de Verlichtingsfilosofie en haar beroep op de almachtige Natuur, om zijn diepgewortelde afkeer van sublimatie op te baseren en vrijelijk te kunnen ....ensceneren. De mechanismen van de macht die bij Corneille in klassieke, beheerste alexandrijnen nog tot een sociaal schouwspel konden leiden, worden bij Sade aangevuld door wellust en ontdaan van een sociale dimensie: het gaat dan ook om een intiemer genre: romans.
| |
Het kwaad in kaart gebracht
Sade was van jongs af aan een groot liefhebber van toneel, schreef een aantal ‘draken’ en tijdens zijn laatste jaren in het gesticht voor geestelijke gestoorden van Charenton organiseerde hij voor en met de patiënten toneelstukken, die door buitenstaanders uit hogere kringen graag bezocht werden. Curiositeit. (Een beroemd toneelstuk van Peter Weisz gaat over deze fase uit zijn leven, die vanwege de therapeutische invalshoek interessant is.)
De enscenering van de lust door middel van de verbeelding is het sterkst aanwezig in De 120 Dagen van Sodom. Het manuscript ervan ging verloren bij de bestorming van de Bastille, toen hij naar een andere gevangenis werd overgebracht. Het kwam pas in de 20e eeuw boven water. Na De 120 Dagen van Sodom, dat een uitputtend repertoire van sexuele machts- en onmachtsfantasieën wil zijn, lijkt hij in de ‘filosofische roman’ Aline et Valcour de betekenis ervan samen te vatten als hij het idee oppert van een ‘arbre du crime’ een soort ‘stamboom van het kwaad’, en het verlangen dat als het ware tot op de wortel toe te kunnen uitroeien. Een zeer moralistische gedachte:
‘Ik wilde dat de mensen, in plaats van fantasiemeubelen die geen enkele gedachte oproepen, in hun huis een soort boom hadden, uitgevoerd in relief, waarvan elke tak de naam van een ondeugd zou dragen, te beginnen met de kleinste overtreding om zo, trapsgewijze, de misdaad te bereiken die voortvloeit uit het verwaarlozen van elementaire plichten. Zou een dergelijk moreel schilderij niet nuttig zijn? En zou hij niet net zo veel waarde hebben als een Teniers of een Rubens?’
Sade protesteert in een van zijn brieven uit de gevangenis tegen de methode om hem te willen corrigeren door gevangenisstraf: ze hadden hem beter, net zoals je met een wild paard doet, ‘uit kunnen laten razen’ door hem volledig zijn gang te laten gaan.
| |
| |
| |
De erven
De maatschappelijke reactie op Sade's oeuvre was heftig en gevariëerd (cf mijn artikel in het speciale Sade-nummer van Bzzlletin uit 1983 over de receptie van Sade): het verdwijnt achter de schermen maar fascineert de grote schrijvers na hem: Flaubert met name. Typerend voor het oeuvre van Sade is dat zijn personages (of ze nu passief of aktief zijn) door de zich schier eindeloos herhalende uitspattingen niet veranderen. In zijn essay Het Sadistisch Universum vergelijkt W.F. Hermans ze terecht met strip-figuren, die rustig opstaan nadat de stoomwals over ze heengereden is. Justine* blijft slachtoffer, Juliette* de niets-ontziende lust-avonturierster. Deze ontoegankelijkheid voor enigerlei vorm van katharsis maakt dat het verhaal pas stopt als de materiële middelen die de basis van een leefwijze vormen uitgeput zijn. Als de slachtoffers ‘op’ zijn, is de beul uitgepraat. Maar in de papieren fantasie-wereld van Sade verschijnen telkens weer nieuwe personages, volgens dezelfde schema's.
Bij Flaubert is er, dankzij het realisme, verandering. Als de geldschieter Lheureux haar failliet verklaart, neemt Mme Bovary arsenicum in: anders had ze misschien een volgende minnaar genomen. Het verschil tussen Sade en de schrijver van Madame Bovary is bovendien, dat de laatste in zijn personage even een zweem van kathartische zuivering laat zien. Op haar sterfbed ziet ze haar man voor het eerst met andere ogen... Ook de groteske wending die de sterfscène neemt breekt de vrome illusie die ze over haar eigen sterven even koesterde, en plaatst zelfs de milde woorden van de verteller in een wonderlijk
| |
| |
daglicht. Flaubert's andere romans: L'Education Sentimentale en Bouvard en Pécuchet zijn minder optimistisch over de mogelijkheid tot verandering: door ouderdom, slijtage, vermoeidheid raken de hoofdpersonen tot een soort nulpunt; het is geen inzicht dat hen in staat stelt hun energie aan hogere, of betere doelen te besteden. Het is interessant om waar te nemen dat Flaubert het probleem van de herhaling van een uitzichtsloos gedragspatroon niet alleen op het terrein van de ‘liefde’ toepast, maar ook breder beschrijft.
| |
Carpocrates, Flaubert en Tournier
De gedachte, dat een gedragspatroon niet bestreden kan worden maar als het ware een hoeveelheid energie is die een bepaalde richting heeft, en tot zijn paroxysme moet worden uitgewerkt om van richting te veranderen, wordt toegeschreven aan de Griekse filosoof Carpocrates, en met name in De verzoeking van de Heilige Antonius (een enkelvoudig onderwerp, met schier eindeloze ‘invullingen’) door Flaubert aangehangen. In zijn laatste boek, Drie vertellingen, is de legende van Saint Julien op dit idee gebaseerd, een legende die veel overeenkomst vertoont met die van Christoforus, waaraan Tournier zijn beroemde boek De Elzenkoning koppelde.
Zowel de heilige Julianus als Christoforus geven zich, over aan eigen aard, de een vanuit fanatieke wanhoop, de ander naiëf, en leiden een misdadig leven, totdat de logica van hun levensloop ze een andere keus doet maken. In Flauberts moderne versie van het heiligenleven is er wel degelijk een soort overgangsfase, die met innerlijk lijden gepaard gaan. In De Elzenkoning wordt de ommekeer van Tiffauges minder aannemelijk gemaakt: de Tweede Wereldoorlog is afgelopen, en daarmee komt er een einde aan zijn mogelijkheid om in de Napola van het Derde Rijk waarin hij werkzaam was zijn fantasieën te ensceneren en observeren. (Tiffauges is typisch een modern personage en zijn eigen voyeur) Het Joodse kind waarover hij zich tenslotte ontfermt wordt eerst wél en tenslotte niet gered: beiden zinken weg in de moerassen van Pruisen, zoals de legende het wil, maar hun tocht wordt in een pathetische slotmetafoor als een verlossing beschreven. Tournier besteedt veel aandacht aan de theorie van de ommekeer, door hem ‘inversion’, genoemd die goedaardig of kwaadaardig kan zijn, maar niet tot het gebied behoort waarop een mens zelf greep heeft.
Tiffauges in De Elzenkoning is een door sadistische (oraal-anaal) fantasieën beheerst personage, wiens naam ontleend is aan het kasteel van de historische Gilles de Raiz, de tijdgenoot van Jeanne d'Arc die als Blauwbaard legende zou worden. In een essay dat hij aan deze figuur wijdde, en waarin hij niet veel verder komt dan een opsomming van feiten, geeft Tournier blijk van zijn onmacht om door te dringen in het psychologische proces van kentering. Martine Le Coz, een minder bekende Franse schrijfster, grafisch kunstenares en moeder van twee kinderen, schreef over diezelfde figuur een fascinerend boek: Gilles de Raiz ou la confession imaginaire waarin zowel recht wordt gedaan
| |
| |
aan het traject van herhaling, opdrijving en materiëel-energetische uitputting der middelen, als aan het proces van bewustwording van de Ander en diens erkenning als mens, na een miskenning als object (Ed. du Seuil 1989).
Net zo min als Flaubert beperkt Tournier zich in zijn boeken tot het sexuele om het probleem van de herhaling aan te spiegelen: in een eenvoudiger verhaal als De gouden druppel stelt hij een Algerijnse jongen bloot aan de vele vormen van verleiding, eigen aan de Westerse visuele cultuur. In het woestijndorp waar hij geitenhoeder is wordt hij door Parijse toeristen gefotografeerd, een slecht voorteken: men is er met zijn ziel vandoor... Hij gaat naar Parijs om de foto te achterhalen en raakt door alle mogelijke avonturen, die allemaal met reclame, flim en foto te maken hebben, steeds meer verward totdat hij in de arabische calligrafie een voorlopig rustpunt vindt. Net als in De Elzenkoning is de psychologische onderbouwing van de ontwikkeling van het personage zwak, maar bij de losse vertelvorm die hier gehanteerd wordt, met veel ingebedde verhalen, stoort die afwezigheid van diepte niet.
| |
Pessimisme
Wanneer Flaubert zijn helden laat verzanden in onmacht, is dat toe te schrijven aan zijn skepsis ten aanzien van de menselijke aard, en niet omdat hij de realiteit van een katharsis en het vermogen tot sublimatie in twijfel trok: na jaren aan Madame Bovary geploeterd te hebben, wist de schrijver zelf wel wat dat aan strijd en offers betekende. Verschillende schrijvers hebben die relatie tussen Flaubert en zijn Bovary m.i. terecht zo beschreven: o.a. Vargas Llosa in zijn prachtige essay De eeuwigdurende orgie.
‘The automatic earth’ noemt Paul Simon in Graceland onze natuurlijke omgeving, en de soms alleen maar schijnbaar identieke herhaling van vormen lijkt een onontkoombaar gegeven, waarin de metafysica als eerste met een transcendente visie op de mens een opening schiep. Sommige wetenschappers lijken op voorzichtige en bescheiden wijze die visie te kunnen verbinden met hun hypothesen en waarnemingen, getuige de engelse biochemicus Rupert Sheldrake, die in het programma van Kayzer ‘Een schitterend Ongeluk’ vorige winter op tv te zien was. Goede wetenschappers zijn mensen die extreem geduldig voor buitenstaanders onooglijke ‘problemen’ of natuurverschijnselen waarnemen en er hypothesen voor ontwerpen: het lijkt mij dat zij daarbij, aangezien het wetenschappers zijn, nog een goed oog moeten hebben voor de geschiedenis van hun wetenschap en de door de traditie verworven inzichten en de waarden en beperkingen daarvan.
Sommige schrijvers lijken in een bepaalde fase van de mogelijke psychische ontwikkeling van de mens als het ware stil te zijn blijven staan, om die fase in alle details te kunnen beschrijven. Het probleem is dan soms, dat zij, uit gebrek aan respect voor of begrip van de traditie, hun eigen ‘standpunt’ als centrum nemen zonder het overstegen te hebben: het resultaat kan een
| |
| |
ambivalent oeuvre zijn, zoals we dat bij een Gide en ook een Tournier zien: oeuvres waarin de personages projecties lijken van de onopgeloste dilemma's van de schrijver zelf. De schrijver komt dan, tussen zijn meer autobiografische verschijningsvormen en zijn oeuvre vaak over als hypocriet of onberekenbaar, of hij zal, in zijn doorgaande metamorfosen, telkens zijn vorige gedaantes uitwissen. Wie Sades brieven en boeken leest, krijgt een beeld van dubbelhartigheid en maskerades. Wat is hem het meest eigen? De extreme werken waartoe de gevangenis en zijn trotse opstandigheid hem mede inspireerden, of zijn herroepingen van die werken? De romantische wens, in zijn testament, dat alle sporen van zijn lichamelijk bestaan uitgewist zouden mogen worden, evenals elke herinnering aan zijn naam? Of het feit dat hij toch tot zijn dood aan toe bleef publiceren?
Ook Flaubert geeft een tweespalt te zien tussen het romantische verlangen naar Verlossing, dat hem jaren lang tot het werken aan De Verzoeking van de Heilige Antonius zal inspireren, en een meer ‘realistische’, of zelf cynische visie: de onverbeterlijkheid van de mens. In de jungle van de Schrijver, dwaalt de lezer soms mee... Zeldzaam zijn schrijvers zoals Proust, die hun oeuvre vanuit de synthese schrijven, en vanuit een afgeronde stijl, die hen beveiligt tegen de ‘verkeerde’ lezers. Misschien is dat ook wel waarom andere auteurs in later eeuwen ‘door de mand vallen’ van een morele cultuuropvatting, waarin Proust zich nog bij Dante voegt.
| |
Literatuur:
Mieke Bal: De theorie van vertellen en verhalen, Coutinho 1992. |
Bzzletin: Sade-nummer 83/ februari 1981 |
Martine Le Coz: Gilles de Raiz ou la confession imaginaire Ed. du Seuil, Paris 1989 |
Gustave Flaubert: Madame Bovary, Drie verhalen, De beproeving van de heilige Antonius. (diverse uitgevers) |
Vargas Llosa: De eeuwigdurende orgie Meulenhoff 1991 |
Thomas Pavel: Le déploiement de l'intrigue Revue. In: Poétique, pp. 455-460 (Een weliswaar kort, maar niet eenvoudig artikel) |
Vladimir Propp: Morphology of the Folktale, Indiana 1938 (Een Franse vertaling bestaat in de collection ‘Points’ bij Gallimard) |
Michel Tournier: De Elzenkoning, De gouden druppel, Gilles & Jeanne (Meulenhoff). |
** Justine / Juliette zijn titels van romans en namen van de respectievelijk passieve en actieve vrouwen in Sades oeuvre.
|
|