vrouwelijke schrijverschap aan de orde, zoals Hélène Cixous in La Venue à l'Ecriture. Anderen voelen zich juist niet meer schrijvende vrouw, maar als schrijver ‘neutraal’, zoals Nathalie Sarraute: ‘Quand je travaille je ne pense pas en tant que femme’; en Marguerite Yourcenar voert nadrukkelijk een mannelijke hoofdpersoon op, sprekend in de ik-vorm.
Dat betekent echter niet dat nu de problemen zijn opgelost. Die uit de geschiedenis zijn niet meer op te lossen, maar je kunt je er wel van bewust zijn. Dezelfde Yourcenar realiseerde zich bij haar ontvangst in de Académie Française, als eerste vrouw in 350 jaar, dat ze daar stond ‘accompagnée d'une troupe invisible de femmes qui auraient dû, peut-être, recevoir beaucoup plus tôt cet honneur’. Deze onzichtbare vrouwen, ieder potentieel lid geweest van de Académie Française, verdienen kennelijk grotere bekendheid dan ze nu krijgen. Ze hoeven ook zeker niet allemaal onbekend te blijven voor Nederlandse leerlingen die de Franse literatuur bestuderen.
Maar de gangbare literatuurboeken geven die leerlingen geen besef van de evolutie die er op dit gebied plaats heeft gevonden. Dat is jammer omdat het voor met name vrouwelijke leerlingen een belangrijk gegeven is.
Het is bovendien jammer dat die leerlingen, wat de schoolboeken betreft, systematisch teksten voorgeschoteld krijgen waarin een mannelijk perspectief overheerst. Het lijkt me niet juist om te denken dat de docenten - ook voor 3/4 vrouw tenslotte - het zelf zo prettig vinden, dat ze zich in de positie van Ronsard's ‘Mignonne’ of zelfs van ‘Hélène’ moeten verplaatsen, en niet in de situatie van Louise Labé - al is die natuurlijk ‘navrée en toutes parts’.
De alom gereproduceerde scène waarin Voltaire's Candide zich in Suriname over de verhoudingen verbaast, zou goed vervangen kunnen worden door een fragment uit Françoise de Graffigny's, niet minder kritische, Lettres d'une Péruvienne. Daarin beschrijft de Peruaanse Zilia, door de Spaanse kolonisatoren meegevoerd naar Europa, haar situatie en geeft ze haar mening.
In het werk van dergelijke auteurs zijn mooie en uitstekend voor school geschikte teksten te vinden. Een thematische werkwijze gericht op de vrouw-aspecten is dan lang niet de enig mogelijke, al blijkt die vooral in volwassenen-groepen zeer aan te slaan: het ‘proto-feminisme’ van Christine de Pisan; de verhouding moeder-dochter in de brieven van Marie de Sévigné; de anti-huwelijkse opstelling van de vrouwelijke personages bij Marie-Jeanne Riccoboni. Een bezwaar is dat daardoor lijkt alsof vrouwenteksten alleen voor vrouwen interessant zouden zijn.
Dat dit niet zo is, kan heel goed worden getoond, aan de hand van andere thema's, of in een historische benadering: als in de Middeleeuwse literatuur de Tristan-materie behandeld wordt, kan dat gebeuren naar aanleiding van één van de Lais van Marie de France. Als de Italiaanse oorsprong van de Renaissance ter sprake komt, is het een goed moment om één van de