| |
C Litteratuur bij hoofdstuk III
Bij het bewerken van dit hoofdstuk hebben wij een grote hoeveelheid litteratuur in handen gehad. Wij menen er goed aan te doen ons hier te beperken tot een opgave van hetgeen voor de lezer van belang kan zijn en wij houden daarbij vooral weer de ‘aanpak’ in het oog.
Gegevens over het handschrift-Van Hulthem zijn te vinden in de hierboven bij A genoemde tentoonstellingscatalogus van de hand van J. Deschamps onder nr. 43, en in de door hem aldaar opgegeven publikaties, waaronder het al vermelde werk van P. Leendertz jr.,
Middelnederlandsche dramatische poëzie
. Leendertz besteedt veel aandacht aan de codex. Eén belangrijk hulpmiddel is
| |
| |
nog niet genoemd. In de Leidse universiteitsbibliotheek bevindt zich de zogenaamde
BNM, de Bibliotheca neerlandica manuscripta
, een uitgebreid documentatie-apparaat op het gebied van Middelnederlandse handschriften. Vgl. hiervoor verder het
Ganzenbord
. In de BNM vindt men ook verwijzingen naar litteratuur over de handschriften. Tenslotte: voor een aantal kwesties hebben wij het handschrift-zelf geraadpleegd. Autopsie (eigen aanschouwing) van een handschrift is bij het oplossen van codicologische en paleografische problemen noodzaak. Zie ook p. 144-145 hierna.
Als men te maken krijgt met theoretische begrippen (zoals ‘toneel’, ‘klucht’, ‘scène’ etc.) is het verstandig zich te oriënteren door raadpleging van letterkundige woordenboeken. Vgl. hiervoor het Ganzenbord. Bij zo'n oriëntatie vindt men ook bijna altijd verdere litteratuur. Overigens kan een ‘gewone’ encyclopedie meer dan eens evenzo goede informatie verschaffen.
De op p. 86 en 88 bedoelde studie van Stuiveling is getiteld ‘De structuur van de abele spelen’ (in: G. Stuiveling, Vakwerk; twaalf studies in literatuur. Zwolle, 1967. Zwolse reeks 20, p. 1-43). Voor de ‘speelpauze’ bij de rederijkers zie men
Een esbattement van s Menschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit, tekstuitgave met inl. en aant., verzorgd door het Nederlands Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen (Zwolle, 1967. ‘Zwolse drukken en herdrukken’ 57). Aldaar op p. 61. Het begrip ‘metascène’ wordt gebruikt in de uitgave van
Joseph, een historiaalspel van Jeronimus van der Voort (?)
door G.R.W. Dibbets en W.H.M. Hummelen (in: Jaarboek van de Koninklijke Soevereine hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent 23-24 (1973-1974), p. 43-166, speciaal p. 47-59).
Een goede inleiding tot het toneel als zodanig en de theoretische problemen ervan is het werk van J.L. Styan,
The elements of drama
(Cambridge, 1963). Over de geschiedenis van het middeleeuws toneel bestaat veel litteratuur. Wij noemen hier alleen H. Kindermann,
Theatergeschichte Europas
. 1. Tl. Das Theater der Antike und des Mittelalters (Salzburg, 1957).
Studies op het terrein der geschiedenis heeft men bij het onderzoek van een tekst uit het verleden vrijwel altijd nodig. Een kort fragment als
Truwanten
brengt de lezer die echt nieuwsgierig is naar alle aspecten van de tekst in aanraking met economische en sociale geschiedenis (maerte en vrouwe, stad en platteland, bedelarij en landloperij), de geschiedenis van het recht (verhouding maerte en vrouwe), van de godsdienst en de Kerk (Brueder Everaet
| |
| |
en zijn plaats in de middeleeuwse maatschappij, lollaerden en consorten, ketters en pelgrims, theologische opvattingen en bijbelexegese) en - uiteraard - van litteratuur en toneel. Dat zijn allemaal immense terreinen. Goede bibliografische hulp bieden J.M. Romein en J. Haak,
Apparaat voor de studie der geschiedenis, herz. door J.G.F. Hasekamp. 9e dr. (Groningen, 1979) en, speciaal voor de Nederlandse geschiedens, de
Bibliografie der geschiedenis van Nederland, samengesteld in opdracht van het Nederlands Comité voor geschiedkundige wetenschappen door H. de Buck met medewerking van E.M. Smit (Leiden, 1968; ongew. herdr.: Utrecht, 1979. Hes historische herdrukken 5). Voortreffelijk is de jaarlijkse
Bibliographie
die verschijnt bij het tijdschrift
Cahiers de civilisation médiévale, terwijl ook de
International medieval bibliography
goede diensten kan bewijzen. Zie voor deze hulpmiddelen verder het
Ganzenbord
. Met dit ‘gereedschap’ komt men direct of indirect allerlei publikaties op historisch gebied op het spoor. Maar een eerste stap blijft altijd het bijeenzoeken van de publikaties over de tekst die men onderhanden heeft. Men mag immers hopen, dat anderen reeds bepaalde problemen hebben gesignaleerd en aangepakt.
Een eenvoudig maar deskundig boekje over
De middeleeuwse stad
is geschreven door W. Jappe Alberts (Bussum, 1965. Fibulareeks 6). Men kan er o.a. uit leren hoe weinig ‘steeds’ de stad in de Middeleeuwen veelal was.
De citaten van F.J.H.M. van der Ven (p. 92) vindt men in diens boek
Geschiedenis van de arbeid. II. Hoge middeleeuwen en nieuwe tijd
(Utrecht etc., 1967. Aula 340) respectievelijk op p. 106 en 113. Het hoofdstuk ‘Knechten en meiden’ (p. 102-118) geeft verdere informatie over middeleeuwse ‘dienstboden’.
Over religieuze groeperingen in de Middeleeuwen wordt men goed ingelicht door R.E. Lerner in zijn boek
The heresy of the Free Spirit in the later Middle Ages
(Berkeley etc., 1972). Lerner geeft veel litteratuur. Van belang is ook E.W. McDonnell,
The beguines and beghards in medieval culture with special emphasis on the Belgian scene
(New Brunswick (N.J.), 1954). De belangrijkste bron voor de gegevens op p. 93-98 is het artikel van D. Kurze, ‘Die festländischen Lollarden; zur Geschichte der religiösen Bewegungen im ausgehenden Mittelalter’ (in: Archiv für Kulturgeschichte 47 (1965), p. 48-76). Zeer breed van opzet is het op de Nederlanden gerichte standaardwerk van S. Axters,
Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden
(Antwerpen, 1950-1960, 4 dln.). Het verschaft veel informatie en veel litteratuur.
| |
| |
Voor de etymologie van lollaerd en de verschillende leefwijzen van de lieden die deze naam droegen vergelijke men Kurze, p. 52-58 en p. 60-61. Over Marguerite Porete en de Mirouer des simples ames zie men Lerner, p. 68-78 en p. 200-208. De bul van Bonifatius IX is te vinden in
Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae
[...] uitgeg. door P. Fredericq en zijne leerlingen (dl. 1 [...], Gent etc., 1889). Aldaar p. 256-257. Over de heterodoxe overtuigingen: behalve Lerner (verspreid in zijn boek; men raadplege het register sub voce ‘antinomianism’ en sub voce ‘autotheism’) vooral ook Kurze, p. 61-62. De verwijzing naar de overgenomen prent met het bijschrift danken wij eveneens aan Kurze (p. 56). Deze noemt ook (p. 70-73) laat-middeleeuwse litteraire teksten over vaganten, waaronder
Truwanten! Meer materiaal op dit terrein voor wat de Nederlandse litteratuur betreft is bijeengebracht en bestudeerd door D. Th. Enklaar in zijn boek
Varende Luyden
(zie boven p. 135 en p. 145-146 hierna).
Over bedelen in de Middeleeuwen vindt men een aantal gegevens bij elkaar in Th. Hampe,
Die fahrenden Leute in der deutschen Vergangenheit
(Leipzig, 1902. Monographien zur deutschen Kulturgeschichte 10), met name op p. 64-75. Vgl. ook het hoofdstuk ‘Bettler und Bettelvögte’ in het werk van W. Danckert,
Unehrliche Leute, die verfemten Berufe
(Bern etc., 1963), p. 208-213. Het citaat op p. 97 is ontleend aan J. Bolte, ‘Fahrende Leute in der Literatur des 15. und 16. Jahrhunderts’ (in: Sitzungsberichte der Preussischen Akademie der Wissenschaften. Philosophisch-historische Klasse, 1928, p. 625-643; Anhang p. 644-655). Het citaat op p. 625. Veel materiaal over het litteraire type van de schijnheilige bedelaar is te vinden in E. von Krämer,
Le type du faux mendiant dans les littératures romanes depuis le moyen âge jusqu'au XVIIe siècle
. Helsingfors, 1944. Societas scientiarum Fennica, Commentationes humanarum litterarum XIII, 6. Zie p. 145-146 hierna.
Voor pelgrims en pelgrimstochten verwijzen wij naar het reeds genoemde boek van J. van Herwaarden (zie boven p. 136). Bij hem vindt men verdere litteratuur. Recenter nog is het uitvoerige inleidende werk van Jonathan Sumption,
Pilgrimage. An image of mediaeval religion
. London, 1975.
Der fielen, rabauwen, oft der schalcken vocabulaer
[...] (Antwerpen, 1563) is opnieuw uitgegeven door V. de Meyere en L. Baekelmans in
Het boek der rabauwen en naaktridders, bijdragen tot de studie van het volksleven der 16e en 17e eeuwen
(Antwerpen, 1914). Het citaat op p. 46.
| |
| |
Veel over de cultuurhistorische achtergrond zijn wij op het spoor gekomen dankzij het artikel van R.E. Lerner, ‘Vagabonds and little women: the medieval Netherlandish dramatic fragment De Truwanten
’ (in: Modern philology 65 (1967-1968), p. 301-306. Het artikel van Miss Hope Traver, waarnaar hij verwijst, ‘Religious implications in the Abele-Spelen of the Hulthem manuscript’ is verschenen in Germanic review 26 (1951), p. 34-49. De studies van H. Pleij zijn: ‘Is de laat-middeleeuwse literatuur in de volkstaal vulgair?’ (in: Populaire literatuur. Amsterdam, 1974, Amsterdamse smaldelen 1, p. 34-106) en ‘De sociale funktie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel’ (in: Spektator 5 (1975-1976), p. 108-127). Pleij geeft in beide studies veel litteratuur. Hij verwijst ook naar G.R. Owst,
Literature and pulpit in medieval England, a neglected chapter in the history of English letters and of the English people
. 2nd rev. ed. Oxford, 1961. De kritiek op Hope Traver van N. Wijngaards is verschenen in Spiegel der letteren 5 (1961), p. 218-228, onder de titel ‘Andreas Cappellanus' De arte honeste amandi en de abele spelen’. N. de Paepe heeft zich daarbij aangesloten in zijn bijdrage ‘Kunnen onze Beatrijslegende en abele spelen geëvalueerd worden door middel van Andreas Capellanus' De arte honeste amandi?
’ (in: Leuvense bijdragen 53 (1964), p. 120-147, met name p. 122-123). Zie ook nog p. 145-146 hierna.
Jan Praets
Speghel der wijsheit of Leeringhe der zalichede
werd uitgegeven door J.H. Bormans (Brussel, 1872). De profetie van pseudo-Hildegard is te vinden in
Lodewijk van Velthem's voortzetting van den Spiegel historiael
. Dl. 3. Uitgeg. door H. vander Linden, P. de Keyser en A. van Loey (Brussel, 1938). Zie boek 7, hoofdstuk 19, p. 300-305. De citaten uit
Die Rose
zijn ontleend aan Heinric van Aken, Die Rose, met de fragmenten der tweede vertaling [...] uitgeg. door E. Verwijs ('s-Gravenhage, 1868. Ongew. herdr. Utrecht, 1976. Utrechtse herdrukken 11).
Over de zeven hoofdzonden bestaat een uitvoerige studie van M.W. Bloomfield,
The seven deadly sins, an introduction to the history of a religious concept, with special reference to medieval English literature
(Michigan, 1952).
Over stichtelijke tractaten, spiegels van zonden, biechtboeken, handboeken voor catechetisch onderricht e.d. kan men zich oriënteren door gebruik te maken van J. van Mierlo,
De letterkunde van de middeleeuwen, 2e herz. en verm. dr., met een inl. van F. Baur ('s-Hertogenbosch etc., 1949. 2 dln. Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden dl. 1 en 2) en van het bovengenoemde werk van S. Axters. De belangrijkste door ons geraadpleegde
| |
| |
Middelnederlandse werken op dit terrein zijn de volgende.
Die spiegel der sonden, [...] uitgeg. door J. Verdam (Leiden, 1900-1901, 2 dln.); Dirc van Delf,
Tafel van den kersten ghelove
, naar de handschriften uitgeg., ingel. en van aant. voorz. door L.M.Fr. Daniëls (Antwerpen etc., 1937-1939, 3 dln., 4 bdn.) Het tweede dl. bevat het
Winterstuc
waaruit wij hebben geciteerd. Zeer belangrijk is het tractaat
Des coninx summe
[uitgeg.] door D.C. Tinbergen (Leiden, [1907]. 2 bdn. Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde, afl. 64, 65, 68 en 69). Het eerste gedeelte verscheen eerder als proefschrift (Groningen, 1900). In de zin ‘In de middeleeuwse cultuur liggen het religieuze en het profane veel dichter bijeen dan in de onze’ (p. 111) wordt een wezenstrek van de middeleeuwse beschaving aangeduid waaraan uiteraard veel litteratuur is gewijd. Om slechts één recente titel te noemen: J. Suchomski,
‘Delectatio’ und ‘Utilitas’. Ein Beitrag zum Verständnis mittelalterlicher komischer Literatur
. Bern etc., 1975. Bibliotheca Germanica 18. Dit is geen gemakkelijk boek, maar het beloont de moeite van het lezen ten volle.
Over ‘Tekst en toneelinrichting in de abele spelen’ schreef W.M.H. Hummelen een artikel in De nieuwe taalgids 70 (1977), p. 229-242. Zie p. 145 hierna. Van belang is ook N.C.H. Wijngaards, ‘De oorsprong der abele spelen en sotternieën, in Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij 22 (1968), p. 411-423;
Truwanten
wordt door Wijngaards besproken op p. 416-417.
Over ‘De kompositie van de Cluijte van plaijerwater’ is geschreven door H. van Dijk, A.M.J. Uitdehaag en H.T.M. van Vliet in De nieuwe taalgids 65 (1972), p. 424-440. Een reproduktie van (een gedeelte van) het schilderij vindt men bijvoorbeeld in G.W. Wolthuis,
Het drama in de Middeleeuwen
[...]. Amsterdam, 1929. Meulenhoff's bibliotheek van Nederlandsche schrijvers. Over de toeschrijving van het schilderij aan Brueghel zie men G. Marlier, ‘Peeter Balten, copiste ou créateur?’ (in: Bulletin [der] Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België 14 (1965), p. 127-142). Het werk van de gebroeders van Limburg is te zien in de facsimile-editie
De très riches heures van Jean, duc de Berry, inl. en toel. door J. Longnon en R. Cazelles, voorwoord door M. Meiss, [vert. uit het Frans door F. Oomes], 3e dr. Utrecht etc., 1976.
Verder kan hier verwezen worden naar reacties die de eerste publikatie van dit boekje, in de reeks Ruygh-bewerp, heeft uitgelokt. Een aankondiging van de hand van A.L. Sötemann is verschenen in De nieuwe taalgids 70 (1977), p. 87-88. Een recensie
| |
| |
van de hand van N. Wijngaards werd gepubliceerd in Spiegel der letteren 19 (1977), p. 187-188. Uitvoerig en principieel was de reactie van Herman Pleij: ‘Hoe interpreteer je een middelnederlandse tekst?’, in Spektator 6 (1976-1977), p. 337-349. Deze bespreking heeft een kettingreactie veroorzaakt in de
Letterkundekrant der Rijksuniversiteit te Groningen (LEKR)
. In LEKR 3 (1977-1978), nr. 2, p. 22-26, publiceerde F. Lulofs een open brief aan Pleij onder de titel ‘Tegenstellingen rond doelstellingen’. In dezelfde jaargang (nr. 3, p. 13-18) volgde daarna een bijdrage van K.R. de Graaf, ‘Bezinnen of beginnen?’ De tekstkritische bijdrage van A.M. Duinhoven in de Opstellen [...] aangeboden aan Dr. C.H.A. Kruyskamp is hierboven, p. 132) al vermeld. Op de valreep kan nog de boekbespreking van M.J.M. de Haan genoemd worden (in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 93 (1978), p. 90-95), die ons pas onder ogen kwam toen de kopij voor de tweede druk van dit boekje al afgesloten was. Zie nu p. 144-145 hierna.
|
|