Trotwaer. Jaargang 34
(2002)– [tijdschrift] Trotwaer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Edna St. Vincent Millay en Obe Postma
| |
[pagina 290]
| |
Will turn to me at midnight with a cry.
Thus in the winter stands the lonely tree,
Nor knows what birds have vanished one by one
Yet knows it boughs more silent than before:
I cannot say what loves have come and gone,
I only know that summer sang in me
A little while, that in me sings no more.
St. Vincent Millay heeft een bijna achteloze maar geraffineerde techniek van enjambementen, alsof het gedicht in ongedwongen spreektaal voortgaat. Ze heeft in het octaaf volgens de regels van de kunst twee rijmklanken (abba / abba), waar Postma een iets vrijere vorm kiest (abba / cddc) en plaatst de rijmen in het sextet, net als Postma. in een wat vrijer verband. Kennelijk heeft Obe Postma het ook nodig gevonden om de structuur van het sonnet in twee gedeelten te benadrukken door een witregel in te voegen na de achtste regel Daarmee wordt de functie van het sextet een soort explicerende vergelijking van de in het octaaf gegeven beschrijving van de avond; het geluid van de regen herinnert aan de klop van vroegere geliefden aan het raam van de ikfiguur. St. Millays reputatie als vrijgevochten en zelfbewuste vrouw is misschien aanleiding haar gedicht als autobiografisch te zien: een verlangen naar vroegere minnaars en voorbije liefde. De subtiele tegenstelling tussen lads en loves en de prachtige laatste regels lijken ook naar het dichten zelf als thema van het sonnet te wijzen. Dichten, dat na de zomer van inspiratie niet meer in de dichter zingt. Misschien wijst de door Postma gegeven woordkeuze voor de hier genoemde tegenstelling jonkheit en leafden naar een weemoed over de zomer van de jeugd die voorbij is. Duidelijk is dat Postma een zeer zorgvuldig en bekwaam vertaler was. Blijft de vraag hoe en wanneer hij met het werk van zijn Amerikaanse voorbeeld in aanraking kwam. |
|