ten doen, kwamen van elders en begrepen het niet.
Vanuit die optiek voelde ik mij vaak wat ongemakkelijk, alsof ik in een vreemde gedoogzone was beland, een soort Fries niemandsland, waarvoor Jaap voor mij - for the time being - wel een uitzondering wilde maken. Ik kom immers niet van hier, maar ook niet helemaal van elders. Ik spreek de taal niet, maar ben de Friese zaak wel ‘tagedien’. Tenminste, als je dat zo mag zeggen, want ‘tagedien’ was voor Jaap een heel bijzonder woord, waarvan ik de betekenis misschien nooit helemaal zal vatten. Het moet zoiets zijn als een geloof waarmee je geboren bent. Een cultuur waar je in thuishoort en waar je als de meest vanzelfsprekende zaak voor opkomt. Een bekeerling zal die houding nooit helemaal aan kunnen leren. Mens ben je niet door geboorte, zei de schilder Kokoschka. Dat is iets wat je moet je worden. Maar een Fries kun je niet worden. Dat ben je, of je bent het niet.
Tagedien is ook de titel van een artikel dat Jaap schreef in 1987 voor een nieuwjaarsbundel van de Fryske Kultuerried. Het was een andere tijd. De economische bloei van de jaren negentig lag nog ver achter de horizon en van een multiculturele samenleving was in Fryslân nog weinig te merken. In die tijd kon je nog onbevangen spreken over autochtonen en allochtonen als je in feite Friezen en niet-Friezen bedoelde. En toch, als ik die tekst nu herlees, vind ik zinnen terug, die ik tot het laatst toe bijna letterlijk uit zijn mond heb gehoord.
Allengs, gelijk een spin, wist hij onder je ogen een web te weven, waarvan de ware omvang zich pas in een later stadium kon ontvouwen. In dit wonderlijke betoog met een breed meanderende redeneertrant, wat achteraf bezien misschien wel zijn belangrijkste kenmerk was, klinkt iets door van een aanklacht tegen het heersende gedachtegoed van onze tijd, het zogeheten cultuurrelativisme. Alles wat goed is of verkeerd, mooi of lelijk, is ook in feite afhankelijk van het belang dat iemand heeft, de culturele positie die iemand inneemt.
Die gedachte heeft vergaande consequenties. Het debat over normen en waarden bijvoorbeeld zou om deze reden alleen gevoerd kunnen worden in termen van doelmatigheid en haalbaarheid. Cultuurrelativisme was volgens Jaap dan ook de bron van vele kwalen. Juist dit gedachtegoed zou gevolgen hebben voor het belang van de Friese zaak. In dit intellectuele klimaat heeft het ideaalkarakter kunnen gedijen van de bureaucratische manager die het denken in termen van doelmatigheid en haalbaarheid bij uitstek beheerst.
Wat biedt him of har it mêd fan de Fryske taal en kultuer? It liket der sterk op dat it in útstjerrend laach wurdt, dat him noch mei ditsoarte oangelegenheden dwaende hâldt.
Jaap zag zich zelf dus als een van de laatsten der Mohikanen. Vanuit zijn eigen optiek maakt hij deel uit van een uitstervende laag van mensen, een Friese intelligentsia die de Friese zaak een goed hart toedraagt. Wat Jaap om zich heen zag gebeuren was de teloorgang van het tagedien. Maar schrijnender nog was volgens hem het structurele tekort in Fryslân aan autochtoon intellectueel en maatschappelijk kader. De Friese braindrain zou in dit opzicht tot een kaalslag hebben geleid die zeker niet werd gecompenseerd door een grootscheepse import van buitenaf. Integendeel, deze import van allochtoon intellect zou de zaak alleen maar verergerd hebben. Achteraf bezien was het afketsen van een Friese universitaire vestiging in de jaren tachtig misschien wel een geluk bij een ongeluk geweest. Zo is de schade wellicht nog beperkt kunnen blijven.