Talige queeste
Ook via de compositie van de bundel geeft Soepboer thematische aanwijzingen. Na de erotische setting van de proloog (‘Sterker / dan ooit ruik ik de geur van overgave.’) wordt in de eerste afdeling een historische route afgelegd, waarbij het perspectief naar de Middeleeuwen verschoven wordt. Deze tableaus van valkenjacht, terechtstelling door de galg en rondwarende pest vormen het - deels nog steeds zichtbare - fundament van de stad. Hier is dus allerminst sprake van een idyllisch uitstapje naar een geïdealiseerd verleden, zoals in de romantische traditie wel gebruikelijk was. Alleen ‘Het klooster van Maria Virgo’ vormt een rustpunt, vooral wanneer een van de zusters zich over een oude valk ontfermt: ‘De valkenierster / van het hart stak de leren handschoen naar hem uit.’
In de volgende afdeling - ‘Stadstaal’ - zijn we naar de inhoud weliswaar terug in het heden, maar door de ballade-achtige vorm die Soepboer hanteert (inclusief de refreinregel over ‘de vermoedens die een stad voortdrijven’), blijft de band met het voorgaande behouden. Het verhalende niveau - een vrouw die de gang volgt van een schip door de stad - krijgt nu een poëticale verdieping, doordat de ik-figuur vanuit de wirwar aan mogelijkheden de juiste taal moet zien te vinden. Zonder díe taal immers is de stad onbezield: ‘Er is geen grens aan verlangen. / Mijn talen geven regelmatig adem aan de stad.’ Het is niet toevallig dat hier sprake is van een meervoud. De meertaligheid van de ik-figuur is namelijk niet alleen een verrijkend, maar ook een complicerend gegeven. In welke taal ben je thuis?
Dit dilemma wordt uitgewerkt in de derde cyclus (‘De nomaden’), waarin vader- en moedertaal tegenover elkaar gesteld worden. Hoewel de woorden niet vallen, kunnen we hier vermoedelijk het Nederlands en het Fries voor invullen, hetgeen een nomadisch besef met zich meebrengt. Het is alsof je in je eentje een tweeling bent, waardoor de keuze voor het één verraad betekent aan een ander deel van je persoonlijkheid: ‘Je bent een vreemd hart geworden.’ In feite borduurt deze cyclus voort op de thematiek van It nachtlân / Het nachtland (1998), die geheel in het teken stond van taal en identiteit. Taal is geen jas die je aan- of uittrekt, maar een huid.
Alleen de natuur - zo blijkt uit de prachtige cyclus ‘De oude cirkel’ - vormt nog enig tegenwicht voor dit schizoïde besef, al vallen bij Soepboer - net als bij Vasalis - erotiek en landschap veelal samen. Ook wat dàt betreft is er geen grens aan verlangen: ‘en in het roestige gras vind ik je kloppend hart terug.’