Over gouden uilen en René Descartes
Johan Gezels
In het begin was het woord en meteen daarna kwam de paradox. Want om het woord te laten leven moet het zich uitleveren aan verstrooide luisteraars en slechte lezers. En zo gebeurt het dat makers van woorden een paar keer per jaar uit hun schuilplaatsen komen om interviews te geven of literaire prijzen in ontvangst te nemen.
In maart van vorig jaar hadden wij er eentje in Brussel die we niet gauw zullen vergeten. Jeroen Brouwers kreeg er de Gouden Uil Literatuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor zijn roman Geheime kamers. Hij werd daarmee ineens 25 duizend euro rijker en kreeg daarnaast nog de Publieksprijs en het Gouden Uilskuiken, toegekend door vijf Vlaamse scholen.
Reden genoeg om gelukkig te zijn, zou je denken, maar Brouwers liet zich in zijn dankwoord nog van een heel andere kant kennen. Hij kwam even vertellen wat een schrijver bij zulke gelegenheden voelt.
Nu ik hier toch sta, kondig ik aan dat ik mij niet langer ter beschikking stel ter opluistering van evenementen als deze, die minder en minder met de ware aard van literatuur te maken hebben. Deze circussen van ijdelheid, maar ook van zakelijke belangen en van handjeklap achter de schermen, worden opgevoerd ter meerdere gloria van niets anders dan commercie. Zo'n spannend uurtje televisie heeft vooral publiciteitswaarde voor de geldgevers en sponsors en de genomineerde schrijvers mogen er als poppenkastfiguren bij aanwezig zijn.
Die genomineerde schrijvers zien zich ten opzichte van elkaar geplaatst in een situatie van competitie en rivaliteit, waar ikzelf mij verre van wens te houden. Toen ik zes jaar geleden mijn uil ontving, werd mijn vreugde daarover versomberd door de teleurstelling van mijn medegenomineerden die zonder uil naar bed moesten.
Voor alle duidelijkheid: natuurlijk ben ik niet tegen literaire prijzen en zeker niet tegen literaire prijzen waar dergelijke interessante geldbedragen aan zijn verbonden - men mag ze mij in onbeperkte mate blijven aandragen - maar ik zet mij af tegen het systeem van openbaar gemaakte longlists, shortlists, nominaties en de verstikkende verplichting om er als schrijver aan mee te werken, alsof je tegen je wil meedoet aan lotto of bingo met één op vijf kansen.
Ik acht literatuur daar te chic voor en ikzelf kan het alleen met wringen en trekken met mijn artistieke opvattingen en mijn karakter in overeenstemming brengen. Ik doe dus niet meer mee.
Dit konden de hoge heren en deftige dames in hun zak of tasjes steken. Jeroen vertrok wel met de poen (een mens moet tenslotte leven) maar had ook de eer van de literatuur en de prestige van het woord gered. Zoals de meeste schrijvers, introvert van natuur en teruggetrokken levend, moet hij er niet aan denken in het openbaar over zijn boeken te komen spreken. Hij staat telkens te sterven van plankenkoorts. Gelukkig vergeet de wereld hem daarna weer een paar jaar.
Brouwers kan zich gesterkt voelen door een grote schare lotgenoten die hetzelfde drama meemaakten. René Descartes, langslaper en geboren eenzaat, besloot zelfs zijn beroemde Discours de la Méthode met een oproep om met rust gelaten te worden. ‘Ik zal mij steeds meer verschuldigd voelen jegens hen die mij de gunst verlenen ongestoord van mijn rust en