hy kaamfertlitten yn 'e frjemdte om;
mar 't neiteam fûn yn brieven út syn sel de
ûnstjerlikens fan frijheid, frommens, adeldom.
In de afdeling over de liefde blijkt zijn hang naar het aardse: geen hoge vlucht, maar nagels in zijn vlees. In mooie, klankrijke taal spreekt hij zich uit: ‘Reitsje wol ik dy, fêstklamme, fiele / hoe'sto himest, dyn ferwar meimeitsje, / sljochter op dyn razen as dyn sjongen, / slijer op dyn flok as dyn gebed.’
Verwonderd kijkt hij naar zijn slapende geliefde, naar haar vanzelfsprekendheid, het gemak waarmee ze ademt en er eenvoudig is. Maar de geliefde is ook een ander. In de gemeenschap raak je elkaar even, je hebt een verleden gemeen en naar je mag hopen een toekomst. In elkaar overvloeien is onmogelijk. Zou je dat overigens moeten willen? Het verlangen naar de ander, maakt het geluk van de gemeenschap mogelijk.
Harmen Wind toont in deze bundel zijn vormenrijkdom. We vinden vrije verzen en betrekkelijk veel sonnetten, met een passend rijmschema, met twee kwatrijnen en een sextet; een octaaf en twee terzetten; octaaf, kwatrijn en distichon; octaaf en sextet. Dit wordt bepaald door de gedachtegang in het gedicht. Er zijn ook gedichten die uit een strofe bestaan, of gedichten opgebouwd met terzinen.
Soms wordt de opbouw van het gedicht bepaald door de herhaling, zoals we die kennen in traditionele kinderversjes; herhaling met variaties, waarbij in de betekenis een climax is opgesloten. De climax als stijlfiguur is genoemd naar het Griekse woord voor ladder. In de moderne betekenis heeft het woord alleen betrekking op het eindpunt.
In het gedicht ‘Hark’ verdwijnt steeds een geluid: eerst dat van een drietonner, dan het carillon, het beurtschip, de lijster, de wind, de adem en tenslotte de dood. Soms is het gedicht opgebouwd uit een herhalende opsomming met een apart staande conclusie (‘Mooglikheid’) of de al genoemde opsomming van oude beroepen.
De herhaling is, nader beschouwd, een kenmerkende stijlfiguur voor deze dichter.
‘Wezen’ is opgebouwd uit een vraag en een negatie, die variërend steeds wordt herhaald, om te eindigen met een tegenstellende conclusie.
‘Leafdesliet’ begint met een octaaf, ‘It wiene net’; dan volgt een kwatrijn, ‘'t Wie’, dan weer een octaaf, ‘It wiene net’, een kwatrijn, ‘'t Wie’ en tenslotte een octaaf waarin ‘it wie’ in het midden staat en een afsluitend kwatrijn.
‘Wer’ bestaat uit vier kwintetten die steeds beginnen met ‘Wêr bisto no't’.
De opbouw van de hele bundel wordt bepaald door het getal zeven, maar inhoudelijk, zoals gezegd, door onze levensloop, van begin tot eind, met daartussen het wonen, de liefde, de last, de illusie en het verval.
Harmen Wind is een boerendichter, maar ook een intellectueel, die zijn aardsheid treffend kan verwoorden en een heel dichterlijk arsenaal tot zijn beschikking heeft.
Oarsaak
Sûnder mis it snuven en pûsten, as
woe harren eat net yn 't sin komme,
fansels it struiljocht troch de
bûthúsrútsjes, mar boppe-al de rook.
Farske dong en rûge skoften, yn gerssie
bewarre simmerdagen, it ûnthâldfan
lynkoek, waai en bjist: de ûnberoaide
langst om bleat te wêzen. En tegearre.