Het schrijverschap van mijn vader
Nynke Jo Smit
Tankwurd bij de útrikking op 15 novimber 2000 fan it earste eksimplaar fan Jo Smit, De moderne roman as moraliteit, in samling essays gearstald en ynlaat troch Jabik Veenbaas en útjûn troch de Koperative Utjowerij.
Toen we het hadden over de vraag wat ik bij de presentatie van de essays van mijn vader nog zou kunnen bijdragen, bedachten wij dat het misschien aardig zou zijn om heel kort aan te geven hoe wij thuis de bemoeienissen van mijn vader met de Friese literatuur beleefd hebben. Dat is een heel aardige vraag, want zoals een diamant steeds een ander beeld geeft, als je naar een ander facet kijkt, zo kan ik ook het schrijverschap van mijn vader met heel veel verschillende beelden beschrijven.
In de eerste plaats was mijn vader in zijn schrijverschap - zoals in alles wat hij deed - tegelijk betrokkene en buitenstaander. Hij deed het met hart en ziel, maar kon het tegelijkertijd ook sterk relativeren. Het Friese schrijverschap kwam deels voort uit wraakzucht: het jongetje dat in Leeuwarden onheus was bejegend bij zijn eerste pogingen om Fries te leren, en dacht: ‘Wacht maar, later zal ik jullie eens iets laten zien!’ Het hing ook samen met wat ik ‘luciditeit’ noem: zijn meeste verhalen werden geschreven in perioden van - meestal ernstige - ziekte. Wês foarsichtich, Watse! was voor ons een dubbele longontsteking.
Het Friese schrijverschap hing ook samen met zijn democratische idealen en zijn pogingen tot ‘verheffing van de arbeiders’ (zoals ook de vara voorstond). Je moest mensen zindelijk leren denken en ze in aanraking brengen met cultuur, en dat - uiteraard - in de taal die zij van huis uit spreken. Dat betekende dat hij in het Mêslanzer dialect veel verhalen, gedichten en vertalingen maakte, die hij - bijvoorbeeld - in de kroeg voordroeg. Het grootste compliment (bij een vertaling van Shakespeare) luidde: ‘Ja, sien Meester, wij houwe niet fan poësie, mar dit bin moaie fersjes.’
Het Friese schrijverschap hing, denk ik, ook samen (en dat zal waarschijnlijk veel mensen verbazen) met gebrek aan zelfvertrouwen of gewoon bescheidenheid. Dat is verwant aan, maar toch wat anders dan schaalgrootte: beter wereldberoemd in Friesland dan een kleine speler in een groot taalgebied.
Ik zag daarnaast ook nog machogedrag: ‘Heb je nog geld nodig, Auck, want dan moet ik vanavond nog even een gedicht maken voor het Rely Jorritsmafonds.’ Daar werd dan nota bene ook inderdaad een prijs aan toegekend.
Daarnaast bood het schrijverschap hem de kans zich af te zetten tegen elke vorm van kleinburgerlijkheid en het gaf hem de kans in contact te komen en te blijven met andere mensen die ook buiten het standaardpatroon van de maatschappij vielen.
En zeker nadat mijn moeder was overleden, bood It Skriuwersboun hem een veilige plek, waar niet alleen zijn humor kennelijk gewaardeerd werd, maar waar ook plaats was voor gevoelens en emoties.
Het Friese schrijverschap van mijn vader betekende voor mij dezelfde bonte mengeling.