Skriuwe en net achteromsjen? (4)
Uitzonderingen daargelaten, de laatste tien jaar weet ik me nauwelijks een boek te herinneren waarvan ik de inhoud vlekkeloos kan navertellen. M'n leescarrière is dus in dat tijdsbestek allesbehalve indrukwekkend verlopen.
Zijn er dan helemaal geen verhalen die als een steen in de vijver van mijn geheugen zijn gevallen, maar die slechts door een toeval naar boven worden getild, juist omdat ze een (weliswaar literaire) werkelijkheid tonen die op z'n minst bijzonder is? Gelukkig wel. Een roman als De ontdekking van de hemel van Mulisch is, ondanks een aantal tekortkomingen, zo'n uitzondering. En ik krijg nog steeds een somber gevoel van een aantal intrieste passages in Hersenschimmen van Bernlef. Zo zijn er nog een handvol romans die zich nog met gemak laten ophalen in mijn herinnering. Maar het blijft een schamel aantal. Ligt het dan toch aan de kennelijk onuitroeibare drang van hedendaagse auteurs zich te laven aan het verleden, i.c. veelal zwartgallige jeugdherinneringen? Je zou het haast denken.
Opvallend is dat veel romans van de laatste jaren in de verleden tijd worden geschreven. Het barst van de flashbacks, innerlijke monologen van bij voorkeur een evaluerend ik-persoon en (quasi-)filosofische beschouwingen over allerlei misstanden die zich eens in zijn of haar leven hebben voorgedaan. Egotrippers dus die lijken te koketteren met hun verdriet, hen aangedaan door de boze buitenwereld. Inderdaad, voor de meeste schrijvers is de ellende nog lang niet over. De welvaart stort immers in een steeds hoger wordend tempo nog meer ongeluk over ons uit? Cultuurpessimisme ligt in de moderne literatuur als het ware voor het grijpen. Een schrijver als Thomas Rosenboom tiert met z'n historische romans welig in dit klimaat, want in vroeger eeuwen bestond het mensdom ook niet uit lieverdjes. Op zichzelf is er niks op tegen dat schrijvers hun verbeelding laten voeden door het verleden. Zo is de tweede roman van Jessica Durlacher, De dochter, alleen al door de knappe structuur en ondanks de talloze gedachtestromen van één van de hoofdfiguren, een mooie roman. Maar de intrige vindt wel haar oorsprong in WOII.
Met andere woorden: een boek hoeft niet bij voorbaat afgewezen te worden als de auteur gebruik maakt van een ‘oud’ verhaal. De kwaliteit en daarmee de leesbaarheid van een boek wordt niet alleen bepaald door de tijd die erin beschreven wordt, maar veel meer door een bijzondere structuur, authentiek taalgebruik en vooral de persoonlijke ‘lading’ die de schrijver in zijn boek verwerkt. Er moeten voortdurend vonken overslaan van boek naar lezer, niet zozeer omdat de lezer zich wil herkennen in het verhaal, maar vooral omdat hem de ogen worden geopend voor een werkelijkheid die hij tot nu toe nog niet had waargenomen.
Behalve veel boeken waarin de auteurs het blijkbaar alleen te doen is om het ‘achterom kijken’, verschijnen er ook romans van veelal jongere schrijvers waarin veel meer gebeurt. Behalve aan Durlacher, denk ik aan schrijvers als Manon Uphoff, Joost Zwagerman en Marcel Möring. Daar hoort Herman Stevens dus niet bij. Ik kan me van hem namelijk geen enkele verhaal herinneren... Niettemin blijft er nog wel een handvol hedendaagse romans over waarin weliswaar veel achterom gekeken wordt, maar waarin toch nog heel wat te beleven valt.
Douwe de Vries