Simmer 2000: in feestje foar ússels? (4)
Soms, in de winter, na een lange nacht in Leeuwarder cafés, die nooit dichtgaan als je de juiste momenten van vertrek en aankomst uit weet te zoeken, lopen we wankelend over de Eewal naar huis, dwars door de oude stad, langs de gedempte gracht die hier toch altijd gracht gebleven is, het is nog donker, lantaarns branden nog, het is muisstil, af en toe klinkt de verwarde schreeuw van andere dronkelappen, of waren we het zelf, bladeren suizelen, huizen staren somber voor zich uit, spiegelramen met gezichten van bomen, takken gaan naar ons bewegen, we raken de tegels op de grond trefzeker en zonder erbij na te denken, steekt daar een wind op, het is de regen die ons aan het glinsteren maakt, mensen tussen huizen, mensen onder licht, hier waren we gaan wonen, we zijn eindelijk alleen, dan staan we stil en wachten tot we verder gaan, zullen we naar huis gaan, zeg je, we gaan naar huis, zeg ik, zullen we nog even wachten, we wachten nog even, we zijn bladeren tussen bladeren, huizen tussen huizen, we waren glinsterend van het water, we houden elkaar vast en wachten tot een van ons het teken moet gaan geven, Eewal midden in de stad is lichaam van onze zielen. Zullen we naar huis gaan?
Kees 't Hart