Dingeman of de boeken achter het boek
Johan Gezels
Sommige boeken brengen bij de lezer een ganse bibliotheek tot leven. Dat literair opstandingseffect had ik heel sterk bij het lezen van Eppie Dams jongste boek Dingeman krijt wjukken. Wat volgt is dan ook geen recensie in de eigenlijke zin van het woord, maar een rondleiding in de ‘bibliothèque imaginaire’ die de Friese schrijver bij mij opriep.
Na een tiental bladzijden had ik het gevoel in een kleinschalige Friese versie van David Copperfield te zitten. Ik weet niets over de jeugd van Eppie Dam, maar de intensiteit waarmee hij de belevenissen van het jongetje vertelt, laten weinig twijfel bestaan over de autobiografische teneur van het boek.
Toen Dickens in 1848 met het idee rondliep om een autobiografie te schrijven, besloot hij op aanraden van zijn vriend en literaire raadsman John Forster ‘een sluier van verbeelding te leggen over feiten die men zich al te goed herinnert’ en een roman in de ikvorm te schrijven. In deze roman kon hij pijnlijke feiten voor zichzelf en zijn bekenden op een tegelijk herkenbare en verteerbare manier tot uitdrukking brengen. Vooral de relatie met zijn ouders lag gevoelig. Zij hadden van hun leven en dat van hun kinderen een puinhoop gemaakt; door hen uit te beelden als het excentriek koppel Micawber kon Dickens voldoende afstand bewaren en het drama nog een komische noot geven.
Afgezien van de dickensiaanse humor doel Eppie Dam min of meer hetzelfde: de moeder komt niet of nauwelijks in beeld en de vader blijft onbekend tot de laatste bladzijde. Zo kan het jongetje op zoek gaan naar zichzelf (of de volwassen schrijver naar de jeugd die hij had willen hebben).
Daarnaast is Dingman krijt wjukken ook een avonturenroman van het type: naïeve, intelligente jongen ontdekt de wijde wereld. In het verkavelde Friesland moet een verblijf van een week in een afgelegen boerderij zowat het avontuurlijkste zijn wat een jongetje op het einde van de twintigste eeuw kan beleven. Waar is de tijd dat Huckleberry Finn op zijn geïmproviseerd vlot de machtige Mississippi afvoer?
Daar staat tegenover dat Dingeman met dieren kan praten. Groot nieuws is dat natuurlijk niet, want de kleine Johannes kon het ook al. En pratende dieren vind je ook bij George Orwell en Toon Tellegen. Omdat ze bij Eppie Dam soms iets zwaarmoedigs over zich hebben, deden ze me nog het meest aan de aandoenlijke creaturen van Antoon Koolhaas denken.
De raamvertelling waarbinnen het geheel zich afspeelt, heeft dan weer iets van de Duizend-en-één-nacht. Veel pikants valt er in het beschreven stukje Friesland niet te beleven maar de ‘wjukkestoel’ mag wel beschouwd worden als een plaatselijke variant van een vliegend tapijt waarop de hoofdfiguur zijn wildste dromen tegemoet vliegt.
En dan is er nog de wonderlijke passage met de dode haas. Dingeman merkt een dode haas op in het veld. Het dier en het jongetje blijken op een of andere manier met elkaar te kunnen communiceren. Uiteraard wil het